2.2In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) In 2014 zijn de goederen die aan [verzoekster] (zullen) toebehoren onder bewind gesteld, waarbij Quitantie tot beschermingsbewindvoerder is benoemd.
(ii) Op 13 juni 2017 is ten aanzien van [verzoekster] de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van de rechter-commissaris en de WSNP-bewindvoerder.
(iii) In het eerste verslag van de WSNP-bewindvoerder, van juni 2017, staat onder meer:
“Mevrouw heeft gezien inkomen een erg hoge huur. Mevrouw zal worden gevraagd om te zien naar een andere woning of een huurcompensatie te gaan betalen. Wat is hierin uw mening?”
(iv) In een e-mail van 7 juli 2017 heeft de WSNP-bewindvoerder aan [verzoekers] laten weten:
“Het 1e verslag is gelezen i.o. en aan de rc voorgelegd.
(…)
De rc is akkoord met het voorstel t.a.v. de woning. De vraag is hoe hoog de compensatie dan zou moeten zijn. De rc stelt € 90,00 per maand voor.”
(v) Quitantie heeft op 23 juli 2017 in een e-mail aan de WSNP-bewindvoerder onder meer gevraagd waarop het bedrag van € 90,-- is gebaseerd en of daar bepaalde richtlijnen voor zijn.
(vi) De WSNP-bewindvoerder heeft hierop per e-mail van 28 juli 2017 als volgt gereageerd:
“In de WSNP mag de huur circa 1/3 van het inkomen bedragen, maar voor dat bedrag is er geen woning te krijgen. Meestal wordt de norm € 550,- aangehouden.”
(vii) Op 2 augustus 2017 heeft Quitantie aan de WSNP-bewindvoerder geschreven:
“Houdt het in [dat] van de compensatie de huur in de VTLB-berekening wordt verlaagd naar 550 om zo een hogere afdracht te realiseren of gaat het om een netto compensatie van 90 euro.”
(viii) De WSNP-bewindvoerder heeft in reactie hierop per e-mail van 2 augustus 2017 geschreven:
“Ik denk dat u het als inkomen moet zien, waarna VTLB wordt toegepast.”
(ix) In het tweede verslag van de WSNP-bewindvoerder, van december 2017, staat onder meer dat de rechter-commissaris heeft besloten de wooncompensatie op € 90,-- per maand te zetten, dat de afdracht hierop nog niet is aangepast en dat een achterstand van € 1.136,61 is ontstaan.
(x) In de volgende verslagen heeft de WSNP-bewindvoerder opgenomen dat sprake is van een boedelachterstand ten gevolge van de wooncompensatie.
(xi) Op 24 december 2018 heeft Quitantie in een e-mail aan de WSNP-bewindvoerder geschreven:
“Inzake de wooncompensatie heb ik nooit een beslissing van de RC ontvangen waartegen bezwaar kon worden gemaakt, ondanks de eerdere vragen hierover. Graag zou ik alsnog de officiële beslissing hierover ontvangen en daarmee een mogelijkheid tot bezwaar krijgen.”
(xii) De WSNP-bewindvoerder heeft bij e-mail van 24 december 2018 hierop als volgt gereageerd:
“Ik heb u direct op de hoogte gebracht van de beslissing van de RC en daartegen had u bezwaar kunnen maken. (…) Nu kan dit niet meer.”
(xiii) Bij e-mail van 7 juni 2019 heeft de (toenmalige) advocaat van [verzoekers] een e-mail aan de WSNP-bewindvoerder gestuurd met betrekking tot de wooncompensatie. In reactie hierop heeft de WSNP-bewindvoerder laten weten dat ze deze discussie reeds met Quitantie heeft gevoerd en dat de bezwaartermijn is verlopen.
(xiv) Bij brief van 20 juni 2019 heeft de advocaat van [verzoekers] de rechter-commissaris verzocht om een schriftelijke beschikking over de wooncompensatie, zodat eventueel een rechtsmiddel kon worden ingesteld.
(xv) Namens de rechter-commissaris is per brief van 27 juni 2019 geantwoord dat tegen de beslissing omtrent de wooncompensatie beroep heeft opengestaan en dat van die beroepsmogelijkheid geen gebruik is gemaakt.
2.3.1[verzoekers] hebben – voor zover in cassatie van belang – de rechtbank verzocht de beschikking van 7 juli 2017 te vernietigen en uit te spreken dat [verzoekster] geen wooncompensatie aan de boedel verschuldigd is.
Hieraan hebben zij met betrekking tot hun ontvankelijkheid ten grondslag gelegd (i) dat uit de e-mail van de WSNP-bewindvoerder van 7 juli 2017 niet valt af te leiden dat de rechter-commissaris op 7 juli 2017 een beschikking over de wooncompensatie had gegeven, nu blijkens die e-mail nog niet was besloten hoe hoog het bedrag aan wooncompensatie moest zijn, (ii) dat [verzoekers] pas door de brief van 27 juni 2019 ermee bekend raakten dat de rechter-commissaris van oordeel was dat op 7 juli 2017 wel een beschikking over de wooncompensatie was gegeven, (iii) dat het beroepschrift is ingediend binnen vijf dagen na 27 juni 2019 en dat daarmee sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, nu [verzoekers] voor 27 juni 2019 niet wisten en ook niet behoorden te weten dat de rechter-commissaris op 7 juli 2017 een beschikking over de wooncompensatie had gegeven.
2.3.2De rechtbank heeft [verzoekster] en Quitantie niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen.
Op grond van art. 1:441 lid 1 BW vertegenwoordigt de beschermingsbewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte. [verzoekster] is dan ook, zolang haar goederen onder bewind staan, niet bevoegd om te procederen in zaken aangaande haar vermogen. [verzoekster] is daarom niet-ontvankelijk. (rov. 4.2)
De rechtbank heeft de rechter-commissaris verzocht om zijn visie op het verzoek van [verzoekers] De rechtbank is op grond van art. 314 lid 2 Fw en art. 65 Fw verplicht om de rechter-commissaris te horen. De rechtbank ziet geen aanleiding de visie van de rechter-commissaris buiten beschouwing te laten. (rov. 4.3)
Van beschikkingen van de rechter-commissaris staat op grond van art. 315 lid 1 Fw gedurende vijf dagen hoger beroep open. De e-mail van de WSNP-bewindvoerder van 7 juli 2017 laat ruimte voor discussie of in het onderhavige geval een beschikking van de rechter-commissaris met betrekking tot de wooncompensatie is afgegeven. Het besluit van de rechter-commissaris, zoals opgenomen in het verslag van de WSNP-bewindvoerder van december 2017, laat daarentegen geen ruimte voor twijfel. Het had voor Quitantie op dat moment duidelijk moeten zijn dat er een besluit van de rechter-commissaris lag over de wooncompensatie. Dat moet ook duidelijk zijn geworden uit de verslagen volgend op die van december 2017, omdat in die verslagen staat dat er een boedelachterstand is ten gevolge van de wooncompensatie. De termijn om hoger beroep in te stellen is dan ook verstreken, zodat ook Quitantie niet-ontvankelijk is. (rov. 4.4)