Uitspraak
wonende te [woonplaats],
Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
13 december 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de schuldsaneringsregeling van verzoekster. Verzoekster was op 14 oktober 2014 in staat van faillissement verklaard, en de rechtbank Limburg had op 25 april 2019 de aanvraag van de bewindvoerder tot verkorting van de termijn van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De rechter-commissaris had in zijn beslissing aangegeven dat er afloscapaciteit was, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek. Verzoekster ging in cassatie, waarbij de Advocaat-Generaal adviseerde tot vernietiging en verwijzing.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank terughoudend had moeten toetsen aan de discretionaire bevoegdheid van de rechter-commissaris. De rechtbank had ten onrechte aangenomen dat zij slechts moest toetsen of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn beslissing had kunnen komen. De Hoge Raad benadrukte dat de rechter-commissaris de bevoegdheid heeft om de termijn van de schuldsaneringsregeling te wijzigen, en dat de rechtbank niet gebonden is aan de grieven die in hoger beroep zijn aangevoerd.
Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de rechtbank in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor had gehandeld door beslissingen in andere zaken te vergelijken zonder verzoekster de gelegenheid te geven zich hierover uit te laten. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank Limburg en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing.