Uitspraak
kantoorhoudende te [plaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instantie
2.De prejudiciële procedure
3.Beantwoording van de prejudiciële vragen
4.Beslissing
7 maart 2014.
Hoge Raad
In deze prejudiciële beslissing van de Hoge Raad, gedateerd 7 maart 2014, worden vragen beantwoord over de rol en bevoegdheden van de beschermingsbewindvoerder in procedures die betrekking hebben op onder bewind gestelde goederen. De zaak is voortgekomen uit een geschil tussen een bewindvoerder en een verhuurder, waarbij de verhuurder ontbinding van een huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde heeft gevorderd. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de bewindvoerder als formele procespartij kan optreden in een procedure waarin de rechthebbende is gedagvaard, mits de wederpartij niet op de hoogte was van de onderbewindstelling. Dit is van belang voor de rechtspositie van de bewindvoerder en de rechthebbende, vooral in het kader van het beheer van onder bewind gestelde goederen. De Hoge Raad heeft de prejudiciële vragen als volgt beantwoord: de bewindvoerder kan als procespartij worden aangemerkt, en in gevallen waar de wederpartij niet bekend was met het bewind, kan de bewindvoerder alsnog in de procedure verschijnen. Tevens is vastgesteld dat vorderingen van verhuurders tot ontbinding van huurovereenkomsten moeten worden ingesteld tegen de bewindvoerder, indien de rechten uit de huurovereenkomst in het onder bewind gestelde vermogen vallen. Deze beslissing biedt belangrijke duidelijkheid over de juridische positie van bewindvoerders in civiele procedures.