ECLI:NL:HR:2018:2320

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
17/04388
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schadevergoeding na besproeiing van gewassen met bestrijdingsmiddelen en bewijs van oorzaak schade

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over schadevergoeding na de besproeiing van pioenrozen met bestrijdingsmiddelen. De eiseressen, een loonspuitbedrijf en akkerbouwbedrijf, waren ingeschakeld door de verweerster, een pioenkwekerij, om een perceel pioenrozen te besproeien met het middel Collis. Na de bespuiting constateerde de verweerster schade aan haar gewassen, wat leidde tot een vordering tot schadevergoeding. De rechtbank had de vordering toegewezen, en het hof had het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. In cassatie werd onder andere de vraag behandeld of de eiseressen voldoende bewijs hadden geleverd dat de schade niet door hun handelen was veroorzaakt. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet had gemotiveerd waarom het aanbod van de eiseressen om tegenbewijs te leveren niet was meegenomen in de beoordeling. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. Tevens werd de verweerster veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

14 december 2018
Eerste Kamer
17/04388
TT/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [eiser 2] ,
3. [eiser 3] ,
4. [eiseres 4] ,
allen wonende te [woonplaats] ,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. R.M. Hermans,
t e g e n
[verweerster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
advocaten: mr. J.W. de Jong en mr. R.P.J.L. Tjittes.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseressen] en [verweerster], eiseres onder 1 ook als [eiseres 1].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak 131756/HA ZA 11-570 van de rechtbank Alkmaar van 9 november 2011, 18 juli 2012 en 13 februari 2013 van de rechtbank Noord-Holland van 24 april 2013, 22 januari 2014 en 1 april 2015;
b. het arrest in de zaak 200.174.965/01 van het gerechtshof Amsterdam van 13 juni 2017.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [eiseressen] beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerster] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor [eiseressen] mede door mr. J.J. Valk.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 juni 2017 en tot verwijzing.
De advocaat van [eiseressen] en de advocaten van [verweerster] hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
( i) [verweerster] houdt zich bezig met de bloementeelt, meer in het bijzonder de pioenkwekerij. Zij heeft als hoofdactiviteit het vermeerderen van pioenrozen. Haar activiteiten bestaan onder meer in het snijden van pioenrozen, de productie van uitgangsmateriaal voor collega-kwekers en de export over de gehele wereld.
(ii) [eiseressen] exploiteren sinds meer dan vijfentwintig jaar een loonspuitbedrijf alsmede een akkerbouwbedrijf. [eiseres 1] wordt sinds 2006 door [verweerster] ingeschakeld voor bespuitingen.
(iii) Op 17 april 2010 heeft [eiseres 1], op grond van een mondeling met [verweerster] gesloten overeenkomst, een perceel met pioenrozen van [verweerster] ter grootte van circa 1,8 hectare bespoten. De bespuiting is uitgevoerd ter voorkoming van schimmelziekten en heeft plaatsgevonden met het schimmelbestrijdingsmiddel Collis. [verweerster] heeft [eiseres 1] voor deze bespuiting een vijf liter-jerrycan of -fust met dit middel ter hand gesteld.
(iv) Voorafgaand aan de bespuiting heeft [eiseres 1] bij een andere opdrachtgever een perceel van circa 19 hectare bespoten met een combinatie van de middelen Roundup-Max (glyfosaat), Spotlight (carfentrazone) en mineraalolie. Zij heeft voor de bespuiting van het veld van [verweerster] dezelfde spuitmachine gebruikt als bij die daaraan voorafgaande bespuiting.
( v) Op verzoek van [verweerster] heeft [eiseres 1] het restant dat in de spuitmachine was overgebleven na de bespuiting van het veld van [verweerster] met het middel Collis, in de zogeheten ‘zwarte ton’ van [verweerster] geleegd. [verweerster] gebruikt de restanten uit de zwarte ton om bespuitingen uit te voeren in de gaaskas. In deze gaaskas staan pioenrozen die door [eiseres 1] niet kunnen worden bespoten, omdat de spuitmachine daarvoor niet geschikt is. [verweerster] heeft op
21 april 2010 zelf de pioenrozen in de gaaskas bespoten met de restanten uit de zwarte ton.
(vi) Op 21 april 2010 heeft [verweerster] schade geconstateerd aan de pioenrozen die in het veld stonden. Het gewas bleek onder meer verkleurd en het blad vertoonde vlekken.
(vii) Op 23 april 2010 heeft [verweerster] schade geconstateerd aan de pioenrozen die in de gaaskas stonden. Ook hier bleek het gewas onder meer geel verkleurd en vertoonde het blad vlekken.
3.2
[verweerster] vordert in deze procedure, kort gezegd, schadevergoeding van [eiseressen] in verband met de hiervoor in 3.1 onder (vi) en (vii) vermelde aantasting van haar gewas. Zij heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [eiseressen] op 17 april 2010 zonder afdoende controle – dat wil zeggen zonder te hebben gecontroleerd of de spuitmachine vrij was van voor de teelt van pioenrozen schadelijke stoffen – tot bespuiting van de pioenrozen van [verweerster] zijn overgegaan en dat dit wanprestatie dan wel een onrechtmatige daad jegens [verweerster] oplevert.
3.3
De rechtbank heeft de vordering toegewezen. Het hof heeft het eindvonnis van de rechtbank bekrachtigd. Daartoe heeft het hof onder meer het volgende overwogen.
Vaststaat dat [eiseressen] voorafgaand aan de bespuiting bij [verweerster] bij een andere opdrachtgever een perceel van circa negentien hectare bespoten heeft met een combinatie van Roundup-Max (glyfosaat), Spotlight (carfentrazone) en mineraalolie. Verder is niet in geschil dat [eiseressen] voor de bespuiting van het perceel grond van [verweerster] dezelfde spuitmachine heeft gebruikt als bij de daaraan voorafgaande bespuiting. Vaststaat verder dat [verweerster] schade heeft geleden. In geschil is of [eiseressen] de veroorzaker zijn van die schade en of die schade is ontstaan door de inwerking van glyfosaat. (rov. 3.5)
De bewijsbeslissingen van de rechtbank die tot het oordeel hebben geleid dat [eiseressen] de veroorzaker zijn van de schade, welke schade een gevolg is geweest van de inwerking door glyfosaat en carfentrazone, vinden hun grondslag in het door de rechtbank gelaste deskundigenbericht (rov. 3.6). Ook het hof volgt dat deskundigenbericht (rov. 3.7-3.18).
Uit de vaststaande feiten, aangevuld met de conclusies uit het deskundigenbericht, mocht de rechtbank afleiden dat voorshands, behoudens tegenbewijs, vaststond dat [eiseressen] zonder afdoende controle dat de spuitmachine vrij was van voor de teelt van pioenrozen schadelijke stoffen, tot bespuiting van de pioenrozen van [verweerster] zijn overgegaan. De deskundigen hebben immers geconcludeerd dat het feit dat het schadebeeld zich op het gehele perceel openbaarde, erop duidt dat zich in de tank van de veldspuit een (restant) spuitvloeistof met glyfosaat en carfentrazone moet hebben bevonden. De door [eiseressen] aangevoerde andere mogelijke schadeoorzaken zijn alle door de deskundigen besproken en verworpen. Tenzij het door [verweerster] aangeboden aangebroken fust Collis gecontamineerd is geweest met zowel glyfosaat als carfentrazone, sluiten de deskundigen niet uit dat de oorzaak van de schade moet worden gezocht in een niet of onvoldoende reiniging van de veldspuit voorafgaande aan de bespuiting. (rov. 3.20)
[eiseressen] hebben in dit kader aangevoerd dat het aangeboden (aangebroken) fust Collis gecontamineerd is geweest met zowel glyfosaat als carfentrazone. De aannemelijkheid hiervan dient te volgen uit de gestelde feiten en omstandigheden. Op grond van de door [eiseressen] gestelde feiten en omstandigheden is de contaminatie van het fust op het erf van [verweerster] als schadeoorzaak echter niet aannemelijk geworden. Zij zijn er dus niet in geslaagd het voorshands geleverde bewijs te ontkrachten. (rov. 3.23)
[eiseressen] zijn dus toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de op hen rustende verplichtingen door de tank van de spuitmachine onvoldoende te reinigen met als gevolg dat hierdoor schade is ontstaan aan de pioenrozen door inwerking van glyfosaat en carfentrazone (rov. 3.25).
[eiseressen] zijn derhalve gehouden de schade te vergoeden die [verweerster] heeft geleden. De door hen aangevoerde argumenten die zouden moeten leiden tot afwijzing of matiging van de schadevergoeding, worden niet gevolgd. [eiseressen] hebben, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [verweerster], onvoldoende feiten en omstandig-heden aangevoerd die maken dat [verweerster] geen recht heeft op schadevergoeding of slechts recht heeft op een gematigd schadebedrag. (rov. 3.26-3.27)
3.4
De klachten van onderdeel 1 van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5.1
Onderdeel 2 klaagt, kort gezegd, dat het hof bij zijn beoordeling in rov. 3.21-3.23 of het in rov. 3.20 genoemde bewijsvermoeden door [eiseressen] is weerlegd, is voorbij-gegaan aan het algemene aanbod van [eiseressen] om door middel van getuigen tegenbewijs te leveren.
3.5.2
Deze klacht is gegrond. Het hof is in rov. 3.21-3.23 ingegaan op de stellingen van [eiseressen] met betrekking tot één mogelijke alternatieve oorzaak van de schade. [eiseressen] hebben echter ook een algemeen aanbod gedaan om tegenbewijs te leveren door middel van getuigen. Het hof heeft niet zonder motivering aan dat aanbod kunnen voorbijgegaan. Het aanbod om tegenbewijs te leveren behoeft immers niet te zijn gespecificeerd (zie onder meer HR 13 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5256, rov. 3.3, en HR 12 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9283, rov. 3.5). Wat betreft het door het hof in rov. 3.21-3.23 overwogene geldt bovendien dat om tot tegenbewijs te worden toegelaten niet is vereist dat de desbetreffende partij erin is geslaagd om (zoals het hof in rov. 3.23 overweegt:) het voorshands geleverde bewijs te ontkrachten.
3.6.1
Onderdeel 3 keert zich tegen het oordeel van het hof in rov. 3.26 en 3.27 dat geen grond bestaat om de omvang van de schadevergoeding die [verweerster] toekomt, te beperken of te matigen. Het hof heeft in dit verband overwogen:
“3.27 [eiseressen] is een professioneel loonbedrijf, dat ervoor heeft gekozen om met één spuitmachine (terwijl een tweede beschikbaar was), op één en dezelfde dag, aansluitend eerst een herbiciden-bespuiting uit te voeren (ter doding van het gehele bestaande gewas voor aanvang van een teelt), om vervolgens een fungicidenbespuiting uit te voeren (enkel ter bestrijding van schimmels). In dit licht bezien was het voor [eiseressen] voorzienbaar dat de gewassen van [verweerster] volledig en blijvend beschadigd zouden kunnen worden. [eiseressen] weet als professioneel bedrijf als geen ander dat het bespuiten van een sterk en gezond gewas met een fatale cocktail van Roundup Max, Spotlight en minerale olie onherroepelijk leidt tot de uiteindelijke uitsterving van het gewas. Voorts valt niet in te zien dat [verweerster] schadebeperkende maatregelen had kunnen nemen, nu nog niet vaststond wat de oorzaak van de schade was en of deze blijvend of van tijdelijke aard was. Dat de spuitschade onverzekerbaar is en de overeengekomen vergoeding voor het spuiten slechts € 100 bedroeg en in geen verhouding staat tot de gevorderde schadevergoeding, zijn naar het oordeel van het hof omstandigheden die voor rekening en risico van [eiseressen] komen.”
3.6.2
Het onderdeel klaagt onder meer dat het oordeel van het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting dan wel onvoldoende is gemotiveerd in het licht van de stellingen van [eiseressen] (a) dat blijkens de vermelding van de door de rechtbank benoemde deskundigen rekening moet worden gehouden met een schade die kan oplopen tot € 1 miljoen exclusief btw of meer en dat de begroting door [verweerster] van de schade op ruim € 1,8 miljoen uitkomt, (b) dat [eiseressen] niet in staat zijn om de volledige schade van [verweerster] financieel te dragen en dat toekenning van volledige schadevergoeding tot hun faillissement leidt, (c) dat toekenning van volledige schadevergoeding niet alleen het loonspuitbedrijf van [eiseressen], maar ook hun akkerbedrijf treft, dat in dezelfde vennootschap onder firma wordt uitgeoefend, alsmede de woningen en andere vermogensbestanddelen van de vennoten, en (d) dat [eiseressen] voor deze schade slechts verzekerd zijn tot een bedrag van € 45.378,-- (bij wijze van uitzondering, omdat spuitschade in de regel onverzekerbaar is).
3.6.3
Ook deze klacht is gegrond. Op grond van art. 6:109 lid 1 BW kan de rechter een wettelijke verplichting tot schadevergoeding matigen indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Het oordeel van het hof dat geen grond bestaat voor matiging, berust blijkens hetgeen het hof overweegt, op de aard van de aansprakelijkheid van [eiseressen] en met name op het aan [eiseressen] als professioneel loonbedrijf van de schade te maken verwijt. Het hof heeft kennelijk in verband hiermee de door hem genoemde mogelijke onverzekerbaarheid van de onderhavige schade en de wanverhouding tussen de overeengekomen vergoeding voor het spuiten van slechts € 100,-- en de hoogte van de gevorderde schadevergoeding, van onvoldoende gewicht geoordeeld.
Bij zijn oordeel heeft het hof echter geen kenbare aandacht besteed aan de andere, in het onderdeel aangehaalde stellingen in dit verband van [eiseressen] Uitgaande van de juistheid van die stellingen – die in cassatie uitgangspunt moet zijn nu het hof die stellingen niet ongegrond heeft geoordeeld – kan het oordeel van het hof niet zonder meer worden gedragen door hetgeen het hof heeft overwogen. Die stellingen, die betrekking hebben op de omvang van de schade, de draagkracht van [eiseressen] en de gevolgen die een verplichting tot betaling van volledige schadevergoeding voor hen zou hebben, kunnen immers, ook uitgaande van de overwegingen van het hof, zeer wel tot het oordeel leiden dat grond bestaat voor matiging, al dan niet in verband met andere omstandigheden van het geval. Het hof heeft derhalve hetzij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.
3.6.4
De overige klachten van het onderdeel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 juni 2017;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseressen] begroot op € 6.682,49 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [verweerster] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, M.V. Polak en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
14 december 2018.