ECLI:NL:HR:2011:BP9860

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02111
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsrecht en tegenbewijs in alimentatiezaak na echtscheiding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een alimentatiegeschil na echtscheiding. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had in hoger beroep een verzoek ingediend tot vaststelling van partneralimentatie. Het gerechtshof te Arnhem had dit verzoek afgewezen op de grond dat de vrouw zich grievend had gedragen jegens de man, verweerder in cassatie. De vrouw stelde dat de man documenten had vervalst en dat zij bewijs wilde leveren van haar stelling. Het hof had echter geoordeeld dat het aanbod tot het leveren van tegenbewijs onvoldoende concreet was gemaakt, wat leidde tot de afwijzing van haar verzoek.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte de eis had gesteld dat het aanbod tot het leveren van tegenbewijs voldoende gespecificeerd moest zijn. Volgens artikel 151 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat van rechtswege tegenbewijs open tegen de door het hof voorshands bewezen geachte stelling van de man dat de vrouw zich grievend heeft gedragen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de mogelijkheid tot het leveren van tegenbewijs in civiele procedures en de noodzaak voor rechters om de regels omtrent bewijsvoering correct toe te passen. De beslissing van de Hoge Raad biedt duidelijkheid over de eisen die aan een aanbod tot tegenbewijs mogen worden gesteld, en bevestigt dat een partij niet onterecht mag worden benadeeld door een te strenge interpretatie van deze eisen.

Uitspraak

29 april 2011
Eerste Kamer
10/02111
TT/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 136114/FA RK 07-2957 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 8 oktober 2008;
b. de beschikking in de zaak 200.022.565 van het gerechtshof te Arnhem van 25 februari 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het gaat in dit geding om de na echtscheiding door de man aan de vrouw te betalen kinder- en partneralimentatie. In hoger beroep heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie afgewezen op de grond, kort gezegd, dat de vrouw zich jegens de man grievend heeft gedragen.
3.2 Het hof heeft daartoe in rov. 19 van de bestreden uitspraak het volgende overwogen:
"Het hof stelt vast dat uit de e-mailberichten en brieven, die door de man zijn overgelegd, blijkt dat de vrouw met haar acties heeft getracht de man in een kwaad daglicht te stellen. Zij heeft met haar handelingen ook derden, onder meer de werkgever van de man, in de strijd tussen partijen betrokken. Het hof acht de wijze waarop de vrouw dit heeft gedaan zeer grievend. De stelling van de man, dat de vrouw zich grievend jegens hem heeft gedragen, wordt gesteund door informatie van zowel de politie als van de moeder van de ex-partner, de nieuwe partner en de ex-partner van de man.
De vrouw heeft deze informatie onvoldoende weersproken.
De stelling van de vrouw, dat de man de overgelegde documenten heeft vervalst, passeert het hof.
Het had op de weg van de vrouw gelegen om deze stelling nader te onderbouwen door middel van concrete bewijsstukken. Dit heeft zij echter nagelaten. Het aanbod van de vrouw om tegenbewijs te leveren, heeft zij onvoldoende concreet gemaakt, zodat het hof haar dit niet zal toestaan."
3.3 Onderdeel 2 (onderdeel 1 bevat een inleiding), dat erover klaagt dat het hof de door de man voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 15 oktober 2009 bij brief van 2 oktober 2009 in het geding gebrachte stukken - waaronder de e-mailberichten en brieven die in rov. 19 worden vermeld - heeft geaccepteerd, dan wel de behandeling ter zitting niet heeft aangehouden, kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4.1 De onderdelen 3-5, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, klagen onder meer dat het hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk gemotiveerd, de stelling van de vrouw heeft gepasseerd dat de man de overgelegde documenten heeft vervalst. Daartoe wordt in het bijzonder aangevoerd dat het hof heeft miskend dat op de man de bewijslast rust van zijn stelling dat de vrouw zich jegens hem grievend heeft gedragen en van de, door de vrouw betwiste, echtheid van de stukken, althans dat het hof de vrouw had moeten toelaten tot tegenbewijs en daarbij niet de eis had mogen stellen dat het aanbod tot tegenbewijs had moeten worden gespecificeerd.
3.4.2 In de overwegingen van het hof ligt als zijn oordelen besloten dat op de man de stelplicht en bewijslast rust van zijn stelling dat de vrouw zich grievend tegenover hem heeft gedragen en dat die stelling voorshands, behoudens tegenbewijs, bewezen wordt geacht. Die oordelen geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Zij zijn ook voldoende begrijpelijk gemotiveerd. In zoverre falen de klachten.
3.4.3 Voor zover de onderdelen klagen over het passeren van het aanbod van de vrouw tot het leveren van bewijs van haar stelling dat de man de bedoelde stukken heeft vervalst, slagen zij. Op grond van art. 151 lid 2 Rv. staat van rechtswege tegenbewijs open tegen de door het hof, mede op grond van de eerst bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door de man overgelegde documenten, voorshands bewezen geachte stelling van de man dat de vrouw zich jegens hem grievend heeft gedragen. Aan het aanbod tot het leveren van tegenbewijs mag niet de eis worden gesteld dat het voldoende is gespecificeerd. Het hof heeft dit miskend door te oordelen dat de vrouw haar desbetreffende stelling met concrete bewijsstukken had moeten onderbouwen en op die grond haar aanbod om tegenbewijs te leveren als "onvoldoende concreet gemaakt" te passeren.
3.4.4 De overige klachten behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te Arnhem van 25 februari 2010;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren J.C. van Oven, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 29 april 2011.