ECLI:NL:HR:2011:BP9860
Hoge Raad
- Cassatie
- J.C. van Oven
- W.A.M. van Schendel
- C.A. Streefkerk
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Cassatie over bewijsrecht en tegenbewijs in alimentatiezaak na echtscheiding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een alimentatiegeschil na echtscheiding. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had in hoger beroep een verzoek ingediend tot vaststelling van partneralimentatie. Het gerechtshof te Arnhem had dit verzoek afgewezen op de grond dat de vrouw zich grievend had gedragen jegens de man, verweerder in cassatie. De vrouw stelde dat de man documenten had vervalst en dat zij bewijs wilde leveren van haar stelling. Het hof had echter geoordeeld dat het aanbod tot het leveren van tegenbewijs onvoldoende concreet was gemaakt, wat leidde tot de afwijzing van haar verzoek.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte de eis had gesteld dat het aanbod tot het leveren van tegenbewijs voldoende gespecificeerd moest zijn. Volgens artikel 151 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat van rechtswege tegenbewijs open tegen de door het hof voorshands bewezen geachte stelling van de man dat de vrouw zich grievend heeft gedragen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de mogelijkheid tot het leveren van tegenbewijs in civiele procedures en de noodzaak voor rechters om de regels omtrent bewijsvoering correct toe te passen. De beslissing van de Hoge Raad biedt duidelijkheid over de eisen die aan een aanbod tot tegenbewijs mogen worden gesteld, en bevestigt dat een partij niet onterecht mag worden benadeeld door een te strenge interpretatie van deze eisen.