In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting. De zaak betreft [X] B.V. die in cassatie ging tegen de Staatssecretaris van Financiën. De kwestie draait om de vraag of de contractuele rente en wettelijke rente die belanghebbende ontving over een earn-outvergoeding en een antispeculatievergoeding, onder de deelnemingsvrijstelling vallen. De Hoge Raad oordeelde dat de contractuele rente en wettelijke rente geen deel uitmaken van de prijs van de aandelen en dus niet als voordelen uit hoofde van een deelneming kunnen worden aangemerkt. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat deze rentevergoedingen voortkomen uit te late betalingen door de koper en geen relatie hebben met de winst van de vennootschap. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, waarmee het oordeel van het Hof werd bevestigd. De uitspraak heeft implicaties voor de interpretatie van de deelnemingsvrijstelling en de behandeling van rentevergoedingen in de vennootschapsbelasting.