ECLI:NL:HR:2005:AU0841
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Deelnemingsvrijstelling en opsplitsen van belang bij een aandeel in vennootschapsbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van Stichting A, de rechtsopvolgster van X N.V., tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1999, waarbij een belastbaar bedrag van ƒ 53.260.000 was vastgesteld. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het cassatieberoep.
De Hoge Raad behandelt de vraag of het bedrag van ƒ 70.110.000, dat door belanghebbende aan de rechtsopvolger van de Vereniging B is betaald, ten laste van de winst kan worden gebracht. Het Hof had geoordeeld dat dit niet het geval was, omdat belanghebbende niet gerechtigd was tot dit gedeelte van de verkoopopbrengst van de aandelen. De Advocaat-Generaal concludeerde tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad overweegt dat, in het geval van een opsplitsing van het belang bij een deelneming, de deelnemingsvrijstelling van toepassing is voor zowel de verkoper als de koper van de aandelen. Dit betekent dat het bedrag dat de verkoper ontvangt onder de deelnemingsvrijstelling valt, terwijl de koper de vrijstelling toepast op het verkoopresultaat minus het bedrag dat aan de verkoper moet worden betaald. De Hoge Raad concludeert dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat het betaalde bedrag niet ten laste van de winst kan worden gebracht.
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen op 14 oktober 2005 door de vice-president en andere rechters in openbaar.