ECLI:NL:RBZWB:2023:1286
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vergoeding van wettelijke handelsrente in relatie tot resultaat uit overige werkzaamheden
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 februari 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2017 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 801.954. Belanghebbende had een betaling van € 500.000 ontvangen, vermeerderd met wettelijke handelsrente van € 291.050, en was in geschil of deze vergoeding tot het resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) behoort. De rechtbank oordeelt dat de vergoeding van wettelijke handelsrente terecht tot het ROW is gerekend, aangezien deze vergoeding direct verband houdt met de vordering tot betaling van € 500.000, die tot het ROW-vermogen behoort. De rechtbank wijst de argumenten van belanghebbende af, die stelde dat de vergoeding niet tot het ROW behoort omdat deze voortkwam uit de vertraging van betaling door de schuldenaar. De rechtbank concludeert dat de vergoeding van wettelijke handelsrente is opgekomen in de ROW-sfeer en niet in de privésfeer. Daarnaast wordt de toepassing van de foutenleer door belanghebbende verworpen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de vergoeding van wettelijke handelsrente een nagekomen bate is uit zijn werkzaamheid, die is opgekomen in het jaar 2017. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of vergoeding van proceskosten terug.