ECLI:NL:HR:2020:134

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
19/02297
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vertrouwelijke behandeling van cassatieberoep en geheimhouding van processtukken in strafzaak

In deze rolbeslissing van de Hoge Raad van 28 januari 2020, nummer 19/02297, wordt het verzoek van het Openbaar Ministerie (OM) tot vertrouwelijke behandeling van een cassatieberoep behandeld. Het cassatieberoep is ingesteld door de belanghebbende tegen een beschikking van de Rechtbank, waarbij verlof is verleend tot het ter beschikking stellen van in beslag genomen stukken aan de Verenigde Staten in het kader van rechtshulpverzoeken. Het OM verzoekt onder andere om de behandeling van het cassatieberoep met gesloten deuren en om geheimhouding van de processtukken. De rolraadsheer herhaalt eerdere overwegingen van de Hoge Raad over de mogelijkheid om af te zien van openbare uitspraak en stelt dat de in artikel 21 en 22 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bedoelde kamer beslist over de verzoeken tot gesloten behandeling en geheimhouding. De rolraadsheer wijst het verzoek van het OM tot geheimhouding van de stukken toe, omdat het belang van het onderzoek ernstig wordt geschaad indien de stukken aan de belanghebbende worden verstrekt. Echter, de rolraadsheer wijst het verzoek van de belanghebbende om afschrift van de processtukken toe, voor zover deze niet reeds zijn verstrekt. De rolbeslissing wordt in handen gesteld van de (raad)kamer van de Hoge Raad voor verdere beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep en de verzoeken tot geheimhouding.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/02297
Datum28 januari 2020
Rolbeslissing
op een bij brief van 9 augustus 2019 namens het Openbaar Ministerie gedaan verzoek van de Advocaat-Generaal bij het ressortsparket tot – kort gezegd – vertrouwelijke behandeling van het cassatieberoep, gedaan in de zaak van:
[belanghebbende],
hierna: de belanghebbende
en op een bij brief van 19 september 2019 – ter griffie van de Hoge Raad ingekomen op 20 september 2019 – gedaan verzoek van de raadsman van de belanghebbende tot het verstrekken van de processtukken aan de raadsman van de belanghebbende en tot een afwijzing van het namens het Openbaar Ministerie gedane verzoek.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de belanghebbende.
Naar aanleiding van een verzoek daartoe van de rolraadsheer van de Hoge Raad, heeft de Advocaat-Generaal Hofstee op 19 november 2019 conclusie genomen over de bovengenoemde verzoeken. Deze conclusie strekt ertoe dat:
- de rolraadsheer van de Hoge Raad het verzoek van het Openbaar Ministerie inwilligt voor zover het ertoe strekt dat aan de belanghebbende en haar raadsman geen processtukken zullen worden verstrekt;
- de rolraadsheer van de Hoge Raad het in randnummer 5 bedoelde verzoek (te lezen in de reactie van de raadsman op het verzoek van het Openbaar Ministerie) om afschriften van de processtukken afwijst;
- de rolraadsheer van de Hoge Raad het verzoek van het Openbaar Ministerie in handen stelt van de in de artikel 21 en 22 Sv bedoelde (raad)kamer van de Hoge Raad, die belast is met het nemen van een beslissing over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, de behandeling van het cassatieberoep met gesloten deuren en het afzien van de uitspraak van de beschikking in het openbaar;
- de meervoudige (raad)kamer van de Hoge Raad de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaart in het cassatieberoep en die beslissing in het openbaar uitspreekt.

2.De bestreden beschikking

De Rechtbank heeft bij beschikking van 10 oktober 2018 het in artikel 552p, tweede lid, (oud) Sv bedoelde verlof verleend tot het ter beschikking stellen van de stukken van overtuiging die ter uitvoering van op een verdrag gegronde rechtshulpverzoeken zijn inbeslaggenomen.

3.Juridisch kader

Het toepasselijke juridisch kader is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 15. In het bijzonder kan worden gewezen op de volgende bepalingen:
- artikel 23, tweede, vijfde en zesde lid, Sv:
"2. Door de raadkamer worden het openbaar ministerie, de verdachte en andere procesdeelnemers gehoord, althans hiertoe opgeroepen, tenzij anders is voorgeschreven.
(...)
5. Het openbaar ministerie legt aan de raadkamer de op de zaak betrekking hebbende stukken over. De verdachte en andere procesdeelnemers zijn, evenals hun raadsman of advocaat, bevoegd van de inhoud van deze stukken kennis te nemen.
6. Het tweede tot en met vijfde lid zijn niet van toepassing, voor zover het belang van het onderzoek hierdoor ernstig wordt geschaad."
- Artikel 24, eerste, vierde en vijfde lid, Sv:
"1. De beschikking van de raadkamer is met redenen omkleed. Indien openbare behandeling door de raadkamer is voorgeschreven, wordt zij in het openbaar uitgesproken.
(...)
4. De beschikking wordt, tenzij anders is voorgeschreven, onverwijld toegezonden aan de verdachte en andere procesdeelnemers.
5. Het vereiste van de onverwijlde toezending, bedoeld in het vierde lid geldt niet, indien op grond van artikel 23, zesde lid, van het oproepen van de verdachte of andere procesdeelnemers is afgezien. Toezending vindt plaats, zodra het belang van het onderzoek dat toelaat."

4.Het procesverloop

4.1
Het procesverloop in deze zaak is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6. In het bijzonder is van belang dat ter uitvoering van een rechtshulpverzoek van de justitiële autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika onder de belanghebbende goederen in beslag zijn genomen. De Officier van Justitie heeft vervolgens gevorderd dat de Rechtbank verlof verleent als bedoeld in artikel 552p, tweede lid, (oud) Sv om, ter uitvoering van het rechtshulpverzoek, de in beslag genomen stukken te doen overdragen aan de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika.
4.2
Deze vordering is door de Rechtbank achter gesloten deuren behandeld op 3 en 10 oktober 2018. In verband met een verzoek van de bevoegde justitiële autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika tot vertrouwelijke behandeling heeft de Rechtbank daarbij toepassing gegeven aan artikel 23, zesde lid, Sv. De Rechtbank heeft geoordeeld dat op grond van deze bepaling moest worden afgezien van de oproeping van de belanghebbende en van de verstrekking van processtukken aan de belanghebbende, omdat daardoor het belang van het onderzoek ernstig zou worden geschaad.
4.3
Bij de onder 2 genoemde beschikking is het verzochte verlof verleend onder het gebruikelijke voorbehoud van artikel 552p, derde lid, (oud) Sv. De Rechtbank heeft verder geoordeeld dat ingevolge artikel 24, vijfde lid, Sv de toezending van de beschikking eerst plaats dient te vinden, zodra het belang van het onderzoek dat toelaat. Op het moment van deze rolbeslissing heeft deze toezending (nog) niet plaatsgevonden.
4.4
Blijkens de daarvan opgemaakte akte is het cassatieberoep tegen de bestreden beschikking ingesteld op 23 november 2018. In zijn rolconclusie heeft de Advocaat-Generaal betoogd dat – vanwege de redenen die genoemd zijn in de conclusie onder 28 tot en met 38 – het cassatieberoep niet-ontvankelijk is omdat het te vroeg is ingesteld, nu de bestreden beschikking nog niet aan de belanghebbende is verzonden dan wel uitgereikt.

5.Bevoegdheid van de rolraadsheer

5.1
Het namens het Openbaar Ministerie ingediende verzoek tot vertrouwelijke behandeling omvat onder meer de volgende deelverzoeken:
- de behandeling van het cassatieberoep met gesloten deuren en in afwezigheid van de belanghebbende en haar raadsman te doen plaatsvinden; en
- ervan af te zien de door de Hoge Raad te nemen beschikking in het openbaar uit te spreken.
Bij deze verzoeken is de kanttekening gemaakt dat deze niet ter beoordeling voorliggen van de rolraadsheer, maar voorbehouden zijn aan de in artikel 21 en 22 Sv bedoelde (raad)kamer van de Hoge Raad.
5.2
Namens de belanghebbende is onder meer aan de rolraadsheer verzocht de onder 5.1 genoemde verzoeken af te wijzen.
5.3
In verband met de bevoegdheid van de rolraadsheer om over deze verzoeken te oordelen en met het oog op het vervolg van de cassatieprocedure is het volgende van belang. In zijn beschikking van 11 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4086 heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
"Naar voortvloeit uit de beschikking van de Hoge Raad van 18 januari 2005, NJ 2005, 407 (...) mag in een geval als het onderhavige, waarin toepassing is gegeven aan artikel 23, vijfde lid, Sv [thans: artikel 23, zesde lid, Sv], openbaarheid van de behandeling in raadkamer achterwege blijven. Daartoe kan, zoals hier ook is geschied, de raadkamer bevelen dat de gehele behandeling met gesloten deuren plaatsvindt.
Doel en strekking van genoemde bepaling zouden worden ondergraven, indien de beschikking vervolgens niettemin in het openbaar zou worden uitgesproken. Redelijke wetstoepassing brengt daarom mee aan te nemen dat artikel 24, eerste lid tweede volzin, Sv in een geval als het onderhavige uitzondering lijdt en dat van het doen van uitspraak in het openbaar kan worden afgezien."
5.4
In aansluiting hierop is in het arrest van de Hoge Raad van 15 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2584 overwogen en beslist dat het niet de rolraadsheer, maar de in de artikel 21 en 22 Sv bedoelde (raad)kamer is die beslist over de behandeling van het cassatieberoep met gesloten deuren en over het afzien van de uitspraak van de beschikking in het openbaar..
5.5
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rolraadsheer geen beslissing nemen op de onder 5.1 genoemde deelverzoeken, maar deze verzoeken in handen stellen van de in artikel 21 en 22 Sv bedoelde (raad)kamer van de Hoge Raad, die deze verzoeken kan beoordelen.
5.6
De rolraadsheer is voorts niet bevoegd te beslissen over het tijdstip waarop de bestreden beslissing aan de belanghebbende dient te worden verzonden (vgl. HR 15 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2584)
6. De verzoeken betreffende de verstrekking van (afschriften) van processtukken
6.1.1
Namens het Openbaar Ministerie is verzocht niet tot verstrekking aan de raadsman van de belanghebbende over te gaan van de in de brief van 9 augustus 2019 genoemde processtukken. Het gaat hierbij in de eerste plaats om – kort gezegd – alle aan de Hoge Raad op de voet van artikel 434, eerste lid, Sv toegezonden stukken. Als argument voor geheimhouding wordt aangevoerd dat de bevoegde Amerikaanse justitiële autoriteiten te kennen hebben gegeven dat, ook in dit stadium van de procedure, een niet-vertrouwelijke behandeling van verlof het belang van het onderzoek ernstig zal schaden.
Het verzoek van het Openbaar Ministerie heeft in de tweede plaats betrekking op de "in de cassatieprocedure opgemaakte en nog op te maken stukken, waaronder (delen van) conclusies, genomen door het parket bij de Hoge Raad, en (tussen/rol)beschikkingen/uitspraken van de Hoge Raad indien en voor zover dit in strijd zou zijn met de door de Amerikaanse autoriteiten verzochte vertrouwelijkheid".
6.1.2
Namens de belanghebbende is verzocht het bovengenoemde verzoek van het Openbaar Ministerie af te wijzen en aan de raadsman van de belanghebbende een afschrift van alle processtukken te verstrekken.
6.2.1
Mede gelet op artikel 4.3.6.3 Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden staan de onder 6.1 genoemde verzoeken ter beoordeling van de rolraadsheer.
6.2.2
Wat betreft het verzoek tot geheimhouding van de stukken die op de voet van artikel 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad zijn toegezonden is voldoende aannemelijk geworden dat in dit stadium van de procedure het belang van het onderzoek ernstig wordt geschaad indien de stukken aan de (raadsman van) de belanghebbende worden verstrekt. De rolraadsheer zal het verzoek van het Openbaar Ministerie tot geheimhouding in zoverre toewijzen, hetgeen met zich brengt dat het onder 6.1.2 genoemde verzoek in zoverre zal worden afgewezen.
6.2.3
Wat betreft de tot nu toe in de cassatieprocedure opgemaakte stukken, waaronder de conclusie van de Advocaat-Generaal en de onderhavige rolbeslissing, is niet aannemelijk dat het belang van het onderzoek ernstig wordt geschaad indien de stukken aan de (raadsman van) de belanghebbende worden verstrekt. De rolraadsheer zal daarom in zoverre het verzoek van de raadsman van de belanghebbende tot verstrekking van de processtukken toewijzen, voor zover deze stukken niet reeds aan de raadsman van de belanghebbende zijn verstrekt.
6.2.4
Wat betreft de geheimhouding van de in de cassatieprocedure nog op te maken stukken, zoals bedoeld in de bovengenoemde brief van het Openbaar Ministerie, zal de rolraadsheer thans nog geen beslissing nemen maar per geval beoordelen of zich het uitzonderlijke geval voordoet dat, gelet op artikel 23, zesde lid, Sv, moet worden afgezien van de verstrekking van deze stukken aan de raadsman van de belanghebbende
.

7.Beslissing

De Hoge Raad:
- wijst het verzoek van het Openbaar Ministerie tot vertrouwelijke behandeling van het cassatieberoep toe voor zover het ertoe strekt dat aan de belanghebbende en haar raadsman niet de processtukken zullen worden verstrekt die de Hoge Raad op de voet van artikel 434, eerste lid, Sv zijn toegezonden;
- wijst het verzoek van de raadsman van de belanghebbende toe, wat betreft de tot nu toe in de cassatieprocedure opgemaakte stukken, voor zover deze stukken niet reeds aan de raadsman van de belanghebbende zijn verstrekt;
- bepaalt dat het verzoekschrift in handen wordt gesteld van de in de artikel 21 en 22 Sv bedoelde (raad)kamer van de Hoge Raad.
Deze rolbeslissing is gegeven door de raadsheer A.L.J. van Strien als voorzitter, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 januari 2020.