ECLI:NL:HR:2020:1870

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
19/02298
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over teruggave inbeslaggenomen goederen in het kader van rechtshulpverzoek van de Verenigde Staten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de teruggave van inbeslaggenomen goederen en gegevens van een rechtspersoon, hierna aangeduid als de klaagster. De inbeslagneming vond plaats ter uitvoering van een rechtshulpverzoek van de Verenigde Staten. De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 17 december 2018 het klaagschrift van de klaagster ongegrond verklaard, waarbij zij verwees naar een eerdere verlofprocedure op basis van artikel 552p (oud) van het Wetboek van Strafvordering. De klaagster stelde dat de Verenigde Staten geen rechtsmacht hadden en dat er geen sprake was van dubbele strafbaarheid, wat volgens haar de inbeslagneming onrechtmatig maakte.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het klaagschrift ongegrond had verklaard. De Hoge Raad merkte op dat de argumenten van de klaagster in wezen al waren behandeld in de eerdere procedure en dat de rechtbank niet tot een ander oordeel kon komen. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van de rechtbank niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en voldoende gemotiveerd was. De cassatiemiddelen van de klaagster werden verworpen, en de Hoge Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank.

Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van rechtsmacht en de vereisten voor rechtshulpverzoeken in het kader van internationale samenwerking in strafzaken verduidelijkt. De Hoge Raad benadrukte dat de beoordeling van de rechtmatigheid van de inbeslagneming moet plaatsvinden binnen de kaders van de bestaande procedures en dat eerdere beslissingen in samenhangende zaken niet opnieuw ter discussie kunnen worden gesteld.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/02298 B
Datum24 november 2020
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 17 december 2018, nummer RK 18/967, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster],
gevestigd te [plaats],
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft A.B.G.T. von Bóné, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Bij rolbeslissing van 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1272, heeft de rolraadsheer van de Hoge Raad beslist op een door het openbaar ministerie ingediend verzoek tot geheimhouding van bepaalde stukken.
Bij tussenbeschikking van 8 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1367, heeft de in artikel 21 en 22 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bedoelde (raad)kamer van de Hoge Raad enkele verzoeken van het openbaar ministerie betreffende een vertrouwelijke behandeling van het cassatieberoep afgewezen.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft op 6 oktober 2020 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.De procesgang bij de rechtbank

2.1
Het procesverloop in deze zaak is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 1.1. In het bijzonder is het volgende van belang.
2.2
Ter uitvoering van een rechtshulpverzoek van de justitiële autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika zijn onder de klaagster goederen in beslag genomen en gegevens vastgelegd.
De klaagster heeft op 19 april 2018 een klaagschrift op grond van artikel 552a Sv ingediend en daarbij de teruggave van de inbeslaggenomen goederen en vastgelegde gegevens verzocht.
De rechtbank heeft op 10 oktober 2018 - na een met toepassing van artikel 23 lid 6 Sv met gesloten deuren en in afwezigheid van de klaagster gevoerde procedure - op grond van artikel 552p (oud) Sv verlof verleend de inbeslaggenomen goederen en vastgelegde gegevens te doen overdragen aan de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten, onder het gebruikelijke voorbehoud van artikel 552p lid 3 (oud) Sv.
De rechtbank heeft vervolgens het op grond van artikel 552a Sv ingediende klaagschrift op 26 november 2018 in het openbaar behandeld en het beklag bij beschikking van 17 december 2018 - onder verwijzing naar de beslissing die de rechtbank heeft genomen in de op grond van artikel 552p (oud) Sv gevoerde procedure - ongegrond verklaard.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen

3.1
De cassatiemiddelen komen op tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift. In de kern wordt geklaagd dat de rechtbank daarbij ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, is voorbijgegaan aan de in de raadkamer gevoerde verweren. De cassatiemiddelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2.1
Volgens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer heeft de raadsman van de klaagster daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van de cassatiemiddelen van belang, in:
“1. [klaagster] is in de eerste plaats van mening dat de Verenigde Staten geen rechtsmacht hebben in deze zaak.
(...)
3. [klaagster], of de personen aan boord van het schip, zijn nooit in de territoriale wateren van de Verenigde Staten geweest.
4. [klaagster] heeft een bemanning geleverd voor een schip dat heeft gevaren tussen China en Canada; daarbij is het nooit in de territoriale wateren geweest van de Verenigde Staten.
(...)
9. Artikel 6 van het verdrag van 12 juni 1981 tussen NL en de VS handelt over de verzoeken tot huiszoeking en in beslagneming.
10. Het artikel 6 schrijft het volgende voor: “de Aangezochte Staat geeft gevolg aan verzoeken tot huiszoeking en inbeslagneming overeenkomstig zijn wetten en gebruiken, indien op het desbetreffende feit krachtens de wetten van beide Verdragsluitende Partijen een vrijheidsstraf is gesteld van meer dan een jaar of indien daarop een kortere vrijheidsstraf is gesteld, dat feit is vermeld in de Bijlage bij dit verdrag”.
(...)
12. Naar de mening van Klager is er in dit geval geen sprake van een strafbaar handelen dat in beide Staten strafbaar is.
13. Dit geldt temeer omdat om überhaupt te spreken van een strafbaar handelen er sprake moet zijn van rechtsmacht.
(...)
15. Dit leidt tot de conclusie dat er in casu geen sprake is van een strafbaar handelen, en dat brengt met zich mee dat de huiszoeking en de daarbij in beslag genomen zaken onrechtmatig is. Onrechtmatig omdat daarvoor een wettelijke of verdragsrechtelijke grondslag ontbreekt.
(...)
17. Het Openbaar Ministerie heeft geen enkel relevant stuk afgegeven in deze zaak. Het weigert het Rechtshulpverzoek - de belangrijkste kenbron - te verstrekken aan Klager, en andere documenten die ten grondslag liggen aan de zoeking en inbeslagneming.
18. Op geen enkele wijze kan het OM daarom haar ingenomen stelling onderbouwen dat er wél rechtsmacht is en dat daarmee de zoeking en inbeslagneming rechtmatig zou zijn.
19. Ook de rechtbank dient te toetsen of een doorzoeking en inbeslagneming rechtmatig is, en of er überhaupt rechtsmacht is.
20. Dat valt nu niet te toetsen, en Klager heeft in ieder geval grote twijfels of datgene wat wordt verzocht in overeenstemming is met hetgeen in het rechtshulp verzoek is verzocht.
21. Zo blijkt bijvoorbeeld uit het proces verbaal van de Officier van Justitie dat het gaat om de periode van 25 maart tot en met 30 mei 2017.
22. Uit het Proces verbaal van inbeslagneming blijkt echter dat voor wat betreft de Digitale stukken er een periode in beslag is genomen van 1 januari 2017 tot en met 30 juni 2017. Dat betekent concreet dat er veel meer in beslag is genomen dan dat er in het rechtshulpverzoek kennelijk staat.
23. Klager verzoekt andermaal om de onderliggende stukken van dit dossier, opdat het tenminste kan toetsen:
- of er een verdenking bestaat jegens [klaagster], en zo ja, of er voldoende grond bestaat voor die verdenking (bijvoorbeeld door te bezien of hetgeen in het rechtshulpverzoek staat vermeld ook met feitelijk materiaal wordt onderbouwd; of er sprake is van dubbele strafbaarheid;
- of er voor de vermeende strafbare feiten rechtsmacht bestaat;
- of er eigenlijk wel in beslag is genomen wat (door de VS) is verzocht, en dus niet meer dan dat. Alles wat dus “meer” in beslag genomen voorwerp dan dat in het verzoek staat vermeld, zou dus al buiten het rechtshulp verzoek vallen, en de in beslag neming daarvan zou dan ook onrechtmatig zijn.
Verder kan:
- een nadere onderbouwing plaatsvinden omtrent de vraag of er sprake is van rechtmatigheid of onrechtmatigheid van de doorzoeking en inbeslagneming van de zaken.
- beoordeeld worden of het rechtshulpverzoek voldoet aan de vereisten zoals deze worden gesteld onder artikel 13 van het verdrag (waarin onder andere in staat wat in het Rechtshulpverzoek moet staan: het onderwerp en de aard van het onderzoek (onderdeel b), een beschrijving van de verlangde gegevens (onderdeel c), en het doel waartoe de gegevens worden verlangt (onderdeel d).
(...).
26. Voor zover uw rechtbank dit specifieke verzoek afwijst, is naar de mening van Klager het standpunt dat de zoeking en inbeslagneming onrechtmatig zijn.
(...)
Mitsdien verzoekt Klager:
(...)
Voorts Primair:
- het klaagschrift gegrond te verklaren;
(...)
- voor alle in beslag genomen zaken een last tot terug gave te verstrekken (...).”
3.2.2
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt verder in:
“De rechter deelt mee -zakelijk weergegeven-:
Door klager is op grond van art. 552a Sv een klaagschrift ingediend. (...) In het kader van de uitvoering van een rechtshulpverzoek vanuit de VS zijn goederen in beslag genomen. Door de rechtbank is op 10 oktober 2018 in een procedure ex art. 552p Sv beslist dat deze goederen aan de VS kunnen worden overgedragen waartegen door klager cassatie is ingesteld. Gelet hierop merk ik op dat ik geen appel-instantie ben.”
3.2.3
De beschikking van de rechtbank houdt het volgende in:
“Door klager is op grond van art. 552a Sv een klaagschrift ingediend.
Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van hetgeen bij klager in beslag is genomen. Dit is een marginale toetsing.
(...)
Klager is in zijn overgelegde pleitnota en ook mondeling ingegaan op de volgens hem onjuiste beslissing genomen in het kader van de procedure ex art. 552p Sv. Zoals vermeld heeft de klager cassatie ingesteld zodat reeds daarom de in het kader van de procedure ex art. 552p Sv aangevoerde argumenten geen bespreking behoeven.
De rechtbank merkt op dat in art. 552p lid 4 Sv expliciet verwezen wordt naar art. 552a Sv. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat dezelfde maatstaf van toepassing is in beide procedures. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat in het kader van art. 552p Sv het verzoek van de officier van justitie is getoetst aan voormelde maatstaf. Omdat de maatstaf als hiervoor genoemd al door de rechtbank in acht is genomen en er op basis van die maatstaf een beslissing is genomen, zal de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaren.”
3.3
In het onderhavige geval heeft de inbeslagneming plaatsgevonden naar aanleiding van een rechtshulpverzoek en is sprake van twee verschillende procedures, namelijk (i) een verlofprocedure zoals bedoeld in artikel 552p lid 2 (oud) Sv en (ii) een procedure naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a lid 1 Sv.
3.4
Het namens de klaagster in raadkamer aangevoerde houdt in de kern in dat het klaagschrift op grond van artikel 552a Sv gegrond moet worden verklaard omdat in de eerder op grond van artikel 552p (oud) Sv gevoerde procedure verkeerde beslissingen zijn genomen en de beslaglegging onrechtmatig moet worden geacht omdat:
(i) de beslaglegging plaatsvond ter uitvoering van een verzoek tot rechtshulp van de Verenigde Staten, terwijl een “wettelijke of verdragsrechtelijke grondslag” voor dat verzoek ontbrak, nu de Verenigde Staten ter zake geen rechtsmacht hadden en geen sprake was van de verdragsrechtelijk vereiste dubbele strafbaarheid
en
(ii) het openbaar ministerie heeft geweigerd het rechtshulpverzoek en “andere documenten die ten grondslag liggen aan de zoeking en inbeslagneming” te verstrekken aan de klaagster, zodat niet kan worden getoetst of de doorzoeking en inbeslagneming in het licht van het rechtshulpverzoek en de toepasselijke verdragen rechtmatig waren.
3.5
Het oordeel van de rechtbank komt in de kern hierop neer dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard omdat het gevoerde verweer louter kwesties betreft waarover al een beslissing is genomen in de in artikel 552p (oud) Sv bedoelde procedure, zodat de rechtbank daarover in de onderhavige procedure niet tot een ander oordeel kan komen.
Dat oordeel getuigt onder het destijds geldende recht niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
3.6
De cassatiemiddelen falen.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 november 2020.