Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.De beschikking van de rechtbank
3.Verzoeken betreffende de behandeling van het cassatieberoep en de uitspraak
4.Juridisch kader
5.Beoordeling
6.Beslissing
8 september 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 september 2020 een tussenbeschikking gegeven in het kader van een cassatieberoep van de klaagster, een rechtspersoon, tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 17 december 2018. De klaagster had een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, waarin zij verzocht om teruggave van inbeslaggenomen goederen en vastgelegde gegevens, die waren genomen ter uitvoering van een rechtshulpverzoek van de Verenigde Staten. De advocaat-generaal had verzocht om het cassatieberoep met gesloten deuren te behandelen en in afwezigheid van de klaagster en haar raadsman. De klaagster verzocht om afwijzing van dit verzoek.
De Hoge Raad oordeelde dat er geen noodzaak was voor een behandeling met gesloten deuren, aangezien niet was aangetoond dat openbaarheid het belang van een goede rechtspleging ernstig zou schaden. Ook was er geen reden om het verzoek van het openbaar ministerie om de beschikking in het openbaar uit te spreken af te wijzen. De Hoge Raad wees de verzoeken van het openbaar ministerie af en stelde de advocaat-generaal in de gelegenheid om zich uit te laten over de voorgestelde cassatiemiddelen. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rolzitting van 15 september 2020.