ECLI:NL:HR:2019:2038
Hoge Raad
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Wrakingsverzoek tegen leden van de Hoge Raad en waarnemend griffier in belastingzaak
In deze zaak heeft verzoekster, [X] te [Z], een wrakingsverzoek ingediend tegen de leden van de Hoge Raad die betrokken zijn bij haar cassatieprocedure (nummer 19/00522) en de waarnemend griffier. De wraking is aangevraagd naar aanleiding van een eerdere mededeling dat de uitspraak in haar zaak op 4 oktober 2019 zou worden gedaan door vice-president R.J. Koopman en raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout. Verzoekster stelde dat haar betalingsonmacht ten aanzien van het griffierecht niet goed was behandeld en dat de betrokken raadsheren regelmatig zaken niet-ontvankelijk verklaarden, wat haar onpartijdigheid in gevaar zou brengen.
De Hoge Raad heeft de wrakingsverzoeken beoordeeld en vastgesteld dat verzoekster niet in de zitting op 16 december 2019 was verschenen, noch iemand namens haar. De advocaat-generaal heeft afgezien van het nemen van een conclusie. De Hoge Raad oordeelde dat de wrakingsverzoeken niet voldeden aan de eisen van artikel 8:15 Awb, omdat verzoekster geen feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid konden onderbouwen. De Hoge Raad verklaarde de verzoeken tot wraking van de rolraadsheer en de waarnemend griffier niet-ontvankelijk en wees het wrakingsverzoek tegen de raadsheren af. Tevens werd bepaald dat een volgend verzoek om wraking in deze zaak niet in behandeling zou worden genomen, gezien het oneigenlijk gebruik van de wrakingsprocedure door verzoekster.