ECLI:NL:HR:2020:66

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
19/00522
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting

In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 18 december 2018, nr. SGR 18/1430. Dit beroep betreft een verzet tegen een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting voor het tijdvak van 22 mei 2017 tot en met 21 augustus 2017, alsook de daarbij opgelegde boete. De Hoge Raad heeft op 17 januari 2020 uitspraak gedaan en het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit besluit volgde na een beoordeling van de klachten over de uitspraak van de Rechtbank, waarbij de procureur-generaal de gelegenheid kreeg om advies uit te brengen. De Hoge Raad concludeerde dat het cassatieberoep duidelijk niet kon slagen en heeft daarom besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/00522
Datum17 januari 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie gericht tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 18 december 2018, nr. SGR 18/1430, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende een aan belanghebbende over het tijdvak 22 mei 2017 tot en met 21 augustus 2017 opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1.Geding in cassatie

1.1
Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld. Bij brief van 26 september 2019 is aan belanghebbende meegedeeld dat op 4 oktober 2019 uitspraak zal worden gedaan op dat beroep. In die brief is vermeld dat de beslissing zal worden genomen door de leden R.J. Koopman, P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout.
1.2
De Hoge Raad heeft op 2 en 3 oktober 2019 verzoekschriften van belanghebbende ontvangen tot wraking van de hiervoor in 1.1 genoemde leden van de Hoge Raad alsmede van de (waarnemend) griffier E. Cichowski en van de, niet met naam genoemde, rolraadsheer die de uitspraak in het openbaar zou doen op 4 oktober 2019. Nadien heeft belanghebbende bij verzoekschrift van 16 december 2019 ook de leden van de wrakingskamer gewraakt.
1.3
Bij uitspraak van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2038, heeft de wrakingskamer van de Hoge Raad het verzoek tot wraking van 16 december 2019 buiten behandeling gesteld, de verzoeken tot wraking van 2 en 3 oktober 2019, voor zover deze betrekking hadden op de rolraadsheer en de (waarnemend) griffier van de Hoge Raad niet-ontvankelijk verklaard, het op 3 oktober 2019 gedane verzoek tot wraking van de in onderdeel 1.1 genoemde leden van de Hoge Raad afgewezen, en tevens bepaald dat een nieuw verzoek tot wraking met betrekking tot de zaak met nummer 19/00522 niet in behandeling zal worden genomen.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de Rechtbank beoordeeld. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen een advies uit te brengen. De Hoge Raad is tot het oordeel gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Hij zal daarom gebruikmaken van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren (zie artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2020.