Uitspraak
7 november 2023
[woonplaats](hierna: verzoekster)
De procedure
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen raadsheer mr. M.M. Breij en de leden van de wrakingskamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het wrakingsverzoek tegen mr. M.M. Breij werd ingediend op 11 september 2023, na een zitting op 24 augustus 2023, waarbij verzoekster en de heffingsambtenaar aanwezig waren. De wrakingskamer heeft op 23 oktober 2023 de mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking gehouden, waarbij verzoekster aanwezig was, maar de raadsheer niet. Verzoekster voerde aan dat de raadsheer partijdig was omdat de heffingsambtenaar stukken had mogen tonen, terwijl zij dat niet mocht. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat het verzoek tot wraking niet tijdig was ingediend, aangezien verzoekster niet direct na de zitting haar verzoek had ingediend, maar pas 2,5 week later. Dit is in strijd met artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, dat vereist dat een verzoek tot wraking zo snel mogelijk na bekendwording van de feiten wordt ingediend.
Daarnaast heeft verzoekster op 24 oktober 2023 een e-mail gestuurd naar de griffie van de wrakingskamer, waarin zij opnieuw een verzoek tot wraking indiende. De wrakingskamer heeft dit verzoek buiten behandeling gelaten, omdat het geen nieuwe gronden bevatte en als misbruik van het wrakingsmiddel werd beschouwd. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat verzoekster de wrakingsprocedure lichtvaardig heeft ingezet en dat er geen grondslag was voor haar verzoeken. De beslissing van de wrakingskamer was dat de verzoeken tot wraking buiten behandeling werden gesteld en dat een nieuw verzoek tot wraking met betrekking tot de zaak ARN-BK 22/1845 niet in behandeling zou worden genomen.