ECLI:NL:CBB:2025:596

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
22/2598, 23/186, 23/188, 23/189, 23/1394 en 24/810
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van mr. J.H. de Wildt in bestuursrechtelijke zaken

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 6 november 2025 uitspraak gedaan over de wrakingsverzoeken van [naam 2] tegen mr. J.H. de Wildt en de leden van de wrakingskamer. Het verzoek van [naam 2] om mr. De Wildt te wraken werd eerder afgewezen door de wrakingskamer op 22 oktober 2025. In een brief van 25 oktober 2025 heeft [naam 2] opnieuw om wraking van mr. De Wildt verzocht, evenals om wraking van de leden van de wrakingskamer die de eerdere beslissing hadden genomen. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat het verzoek niet in behandeling kan worden genomen, omdat het niet voldoet aan de eisen van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek van 25 oktober 2025 in wezen een herhaling is van het eerdere verzoek van 12 oktober 2025, dat reeds was afgewezen. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een inhoudelijke behandeling rechtvaardigen. De behandeling van de zaken met nummers 22/2598, 23/186, 23/188, 23/189, 23/1394 en 24/810 door mr. J.H. de Wildt zal worden voortgezet, en de verzoeken van [naam 2] worden niet in behandeling genomen. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/2598, 23/186, 23/188, 23/189, 23/1394 en 24/810

beslissing op de verzoeken van

[naam 1] , te [woonplaats] ( [naam 2] )

Procesverloop

Met de beslissing van 22 oktober 2025 (ECLI:NL:CBB:2025:572) heeft de wrakingkamer het verzoek van [naam 2] van 12 oktober 2025 om wraking van mr. J.H. de Wildt, die als rechter van het College de zaken met nummers 22/2598, 23/186, 23/188, 23/189, 23/1394 en 24/810 behandelt, afgewezen.
Bij brief van 25 oktober 2025 heeft [naam 2] opnieuw om wraking van mr. De Wildt verzocht. Tevens heeft zij verzocht om wraking van de leden van de wrakingskamer die de beslissing van 22 oktober 2025 hebben genomen.
Met de beslissing van 27 oktober 2025 (ECLI:NL:CBB:2025:583) heeft mr. De Wildt beslist dat het verzoek om wraking, voor zover tegen hem gericht, niet wordt voorgelegd aan de wrakingskamer en aldus niet in behandeling wordt genomen.
Bij brief van 27 oktober 2025 heeft [naam 2] verzocht haar verzoek van 25 oktober 2025, voor zover gericht tegen mr. De Wildt, alsnog aan de wrakingskamer voor te leggen.
Bij brief van 5 november 2025 is [naam 2] geïnformeerd dat de wrakingskamer haar brief van 27 oktober 2025 zal beoordelen en zich tevens zal buigen over haar brief van
25 oktober 2025, voor zover deze strekt tot wraking van de leden van de wrakingskamer die de beslissing van 22 oktober 2025 hebben genomen.
[naam 2] heeft te kennen gegeven dat zij afziet van het recht te worden gehoord.

Overwegingen

Het verzoek in de brief van 25 oktober 2025

1.
[naam 2] is van mening dat de leden van de wrakingskamer die de beslissing van 22 oktober 2025 hebben genomen moeten worden gewraakt, omdat zij de kern van het wrakingsverzoek van 12 oktober 2025 niet inhoudelijk hebben getoetst. Zij oordeelden slechts dat de eerdere betrokkenheid van mr. De Wildt bij een of meer uitspraken geen wrakingsgrond is. De grond voor wraking die zij aanvoerde, was echter niet op de eerder aan de orde zijnde rechtsvraag zelf gebaseerd, maar op de onwettige invulling van deze rechtsvraag, de betrokkenheid van mr. De Wildt bij de op die invulling gebaseerde onjuiste uitspraken, en zijn voortdurend persisteren in die onjuiste rechtsopvatting, wat de objectieve schijn van vooringenomenheid oproept. Door deze wrakingsgrond onbehandeld te laten, hebben de leden van die wrakingskamer een schijn van institutionele partijdigheid geschapen, omdat daarmee feitelijk het standpunt van de behandelend rechter wordt versterkt. Door het verzoek niet inhoudelijk te behandelen, kunnen zij niet onafhankelijk worden geacht. Dit ondermijnt het recht op een onpartijdige rechter (artikel 6 van het EVRM).
2 Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Hieruit volgt dat een verzoek als bedoeld in dit artikel moet zijn gericht tot een of meer rechters die een zaak behandelen, daaronder begrepen de leden van de wrakingskamer die in de zaak zijn belast met het behandelen van een wrakingsverzoek. Een verzoek dat niet aan deze eis voldoet, kan niet worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 8:15 van de Awb. Met het uitspreken van de beslissing van 22 oktober 2025 hebben de leden van de wrakingskamer het in de zaken met nummers 22/2598, 23/186, 23/188, 23/189, 23/1394 en 24/810 ingediende wrakingsverzoek van 12 oktober 2025 definitief afgedaan. Vanaf dat moment hebben zij dan ook geen bemoeienis meer met de behandeling van deze zaken. Voor zover het verzoek in de brief van 25 oktober 2025 tegen hen is gericht, heeft [naam 2] daarmee geen verzoek om wraking gedaan als bedoeld in artikel 8:15 van de Awb. Om die reden zal de wrakingskamer dit verzoek buiten behandeling laten.
Het verzoek in de brief van 27 oktober 2025
3 Met het verzoek in haar brief van 27 oktober 2025 wil [naam 2] bereiken dat de brief van 25 oktober 2025, voor zover deze strekt tot wraking van mr. De Wildt, alsnog ter beoordeling aan de wrakingskamer wordt voorgelegd. Volgens [naam 2] heeft
mr. De Wildt de beslissing om het verzoek niet aan de wrakingskamer voor te leggen niet bevoegdelijk genomen en is die beslissing in strijd met artikel 8:18, eerste lid, van de Awb, dat bepaalt dat de rechter wiens wraking is verzocht geen deel mag nemen aan de behandeling van dat verzoek. Of sprake is van nieuwe feiten, is een inhoudelijke toets die uitsluitend door de wrakingskamer verricht mag worden. Door zelf te beslissen het wrakingsverzoek niet aan de wrakingskamer voor te leggen, heeft mr. De Wildt in strijd gehandeld met het beginsel van onpartijdigheid en met artikel 6 van het EVRM (recht op een onafhankelijke rechter). De Wrakings- en verschoningsregeling bestuursrechterlijke colleges 2022 (Wrakingsregeling) is volgens [naam 2] slechts een intern behandelingsprotocol dat hieraan geen afbreuk kan doen. Deze regeling staat niet boven de wet.
4 Artikel 3, tweede lid, gelezen in samenhang met het vierde lid, aanhef en onder e, van de Wrakingsregeling staat de behandelend kamer toe om te beslissen een verzoek om wraking niet voor te leggen aan de wrakingskamer indien evident sprake is van een volgend verzoek ten aanzien van hetzelfde lid en geen feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden. Met toepassing van deze bepalingen heeft mr. De Wildt met zijn beslissing van 27 oktober 2025 beslist dat het verzoek om wraking van 25 oktober 2025, voor zover tegen hem gericht, niet wordt voorgelegd aan de wrakingskamer en aldus niet in behandeling wordt genomen. Anders dan [naam 2] stelt, staan artikel 8:18, eerste lid, van de Awb en artikel 6 van het EVRM er niet aan in de weg dat de rechter die een zaak behandelt zelf beslist om een tegen hem gericht volgend verzoek om wraking op genoemde grond niet aan de wrakingskamer voor te leggen. Dit is niet in tegenspraak met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), die inhoudt dat de hoofdregel dat de behandeling van een wrakingsverzoek niet achterwege mag worden gelaten, alleen geldt bij een verzoek dat “does not immediately appear to be manifestly devoid of merit” (vgl. ECLI:NL:HR:2018:1770 en ECLI:NL:HR:2019:2038). Als in een volgend verzoek ten aanzien van dezelfde rechter met betrekking tot de rechterlijke onpartijdigheid geen feiten of omstandigheden worden gesteld die de verzoeker sinds het eerdere verzoek bekend zijn geworden, dan mag dat verzoek geacht worden die merites te ontberen en mag de behandeling ervan achterwege worden gelaten.
5 Voor zover gericht tegen mr. De Wildt houdt [naam 2] wrakingsverzoek van 25 oktober 2025 niet meer in dan een herhaling van de gronden voor wraking die zij in haar eerdere verzoek van 12 oktober 2025 al naar voren had gebracht. Het op deze gronden gebaseerde verzoek om wraking heeft de wrakingskamer met de beslissing van 22 oktober 2025 afgewezen. Zou de wrakingskamer al kunnen bewilligen in een verzoek zoals verwoord in de brief van 27 oktober 2025 (het alsnog aan de wrakingskamer voorleggen van het genoemde wrakingsverzoek met voorbijgaan aan de beslissing van mr. De Wildt van 27 oktober 2025), dan staat buiten kijf dat daar in dit geval, gelet op wat [naam 2] in haar brief van 27 oktober 2025 heeft aangevoerd, geen aanleiding toe bestaat.
6 De wrakingskamer zal [naam 2] verzoeken in de brieven van 25 oktober 2025 en 27 oktober 2025 daarom niet in behandeling nemen. De behandeling van de zaken met nummers 22/2598, 23/186, 23/188, 23/189, 23/1394 en 24/810 door mr. J.H. de Wildt als rechter zal worden voortgezet.

Beslissing

Het College neemt de verzoeken in de brieven van [naam 2] van 25 oktober 2025 en 27 oktober 2025 niet in behandeling.
Aldus genomen door mr. S.C. Stuldreher, mr. H.O. Kerkmeester en mr. M.M. Smorenburg, in aanwezigheid van mr. C.G.M. van Ede, griffier, op 6 november 2025.
w.g. S.C. Stuldreher De griffier is verhinderd de beslissing mede te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.