ECLI:NL:PHR:2023:563

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
21/04213
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van OLAF tot onderzoek in derde landen en de bewijskracht van verkregen gegevens

In deze zaak staat de bevoegdheid van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) centraal, specifiek of OLAF onderzoek kan verrichten in een derde land zonder dat er een overeenkomst voor administratieve samenwerking en wederzijdse bijstand is gesloten. De zaak betreft zonnepanelen die in Nederland zijn ingevoerd met als land van oorsprong Taiwan, maar waarvan wordt vermoed dat ze in werkelijkheid van Chinese oorsprong zijn. OLAF heeft in Taiwan onderzoek gedaan naar de herkomst van deze zonnepanelen, wat leidde tot een uitnodiging tot betaling van de Inspecteur aan de belanghebbende. De Rechtbank Noord-Holland oordeelde dat de bevindingen van OLAF niet terzijde konden worden gesteld, maar het Hof Amsterdam kwam tot de conclusie dat de Inspecteur voldoende bewijs had geleverd dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn. Belanghebbende heeft cassatie ingesteld, waarbij vijf middelen zijn voorgesteld, waaronder de klacht dat OLAF onbevoegd onderzoek heeft verricht. De Advocaat-Generaal concludeert dat OLAF bevoegd was en dat de door OLAF verkregen gegevens niet uitgesloten hoeven te worden als bewijs, zelfs als er twijfel bestaat over de bevoegdheid. De A-G adviseert de Hoge Raad om het beroep in cassatie ongegrond te verklaren.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/04213
Datum2 juni 2023
BelastingkamerA
Onderwerp/tijdvakDouanerecht, mei-juli 2014
Nr. Gerechtshof 19/01310
Nr. Rechtbank HAA 16/4430
CONCLUSIE
C.M. Ettema
In de zaak van
[X] B.V.
tegen
de staatssecretaris van Financiën

1.Overzicht

Inleiding

1.1
Deze zaak betreft de herkomst van zonnepanelen die in Nederland in het vrije verkeer zijn gebracht. Van deze goederen, die zijn aangegeven met als land van oorsprong Taiwan, wordt vermoed dat zij in Taiwan enkel zijn overgeladen en in werkelijkheid van Chinese oorsprong zijn.
1.2
Ter zake van zonnepanelen met land van oorsprong China worden in beginsel zogenoemde antidumpingrechten [1] en compenserende rechten [2] geheven. Die rechten kunnen oplopen tot zeer hoge bedragen, zodat het loont om de echte herkomst van dergelijke goederen te verhullen. Als fraude plaatsvindt met betrekking tot deze rechten zijn er directe gevolgen voor de eigen middelen van de Europese Unie. Douanerechten behoren immers tot de traditionele eigen middelen van de Unie. [3] De Unie beschikt over eigen bevoegdheden om dergelijke frauduleuze handelingen te bestrijden.
1.3
Het Europees Bureau voor fraudebestrijding, ook wel aangeduid als OLAF [4] , heeft in dat verband bijzondere taken en bevoegdheden. Zij vervult taken op het gebied van fraudebestrijding door onder meer (onafhankelijk) onderzoek te doen naar fraude en corruptie met EU-middelen. [5] In deze zaak heeft OLAF in Taiwan onderzoek gedaan naar de herkomst van zonnepanelen.
1.4
Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek door OLAF heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de onderhavige zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn. Hij heeft aan belanghebbende, in wiens naam en voor wiens rekening de zonnepanelen zijn aangegeven voor het brengen in het vrije verkeer, een uitnodiging tot betaling uitgereikt.
1.5
De Inspecteur heeft ook een uitnodiging tot betaling uitgereikt aan de Chinese producent en exporteur van de zonnepanelen. Dit is de belanghebbende in de zaak die bij de Hoge Raad bekend is onder nummer 21/04169. In die zaak neem ik een separate conclusie.
1.6
In die conclusie ga ik in op (i) de bevoegdheid van OLAF om onderzoek te verrichten in een derde land als met dat land geen overeenkomst voor administratieve samenwerking en wederzijdse bijstand is gesloten, (ii) de gevolgen van een eventuele onbevoegdheid voor de toelaatbaarheid de door OLAF vergaarde informatie als bewijs, en (iii) de bewijskracht die aan een missierapport van OLAF kan worden toegekend. Ik behandel in de conclusie in deze zaak alleen nog de motiveringsklachten.
Inhoudsindicatie
1.7
Onderdeel 2 van deze conclusie bevat een weergave van de feiten en het geding in feitelijke instanties en onderdeel 3 van het geding in cassatie. In onderdeel 4 behandel ik een aantal motiveringsklachten.
1.8
Ik geef de Hoge Raad in overweging het beroep van belanghebbende ongegrond te verklaren.

2.De feiten en het geding in feitelijke instantie

Feiten

2.1
In de periode van 12 mei 2014 tot en met 8 juli 2014 zijn, afwisselend door twee bedrijven, in naam en voor rekening van belanghebbende in totaal 21 aangiften voor het brengen in het vrije verkeer gedaan van – kort gezegd – zonnepanelen met land van oorsprong en verzending Taiwan.
2.2
Op 21 april 2015 heeft OLAF een zogenaamd missierapport uitgebracht naar aanleiding van een onderzoeksmissie in Taiwan. De EU en Taiwan hebben geen overeenkomst voor administratieve samenwerking en wederzijdse bijstand gesloten.
2.3
Annex 3 van het missierapport houdt in dat in april en mei 2014 in Taiwan aangifte is gedaan ter zake van de uitvoer van zonnepanelen naar de EU. De uitvoeraangiften (hierna ook: D5-uitvoeraangiften) zijn gekoppeld aan in april en mei 2014 gedane aangiften voor de invoer (hierna ook: L1-invoeruitgiften) van zonnepanelen in Taiwan, waarvan het land van oorsprong telkens China is. Op grond hiervan heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de onderhavige zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn. De Inspecteur heeft op 13 augustus 2015 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (utb) uitgereikt.
2.4
De Inspecteur heeft eveneens een utb uitgereikt aan de in China gevestigde producent van de zonnepanelen. Dit is de belanghebbende in de zaak die bij de Hoge Raad bekend is onder nummer 21/04169.
Het geding in eerste aanleg
2.5
De rechtbank Noord-Holland [6] (de Rechtbank) heeft vooropgesteld dat het terzijde stellen van de bevindingen van een onderzoeksmissie door OLAF dusdanig ingrijpend is, dat dit in het algemeen slechts gerechtvaardigd zal zijn indien de door belanghebbende aangevoerde grieven tegen de bevindingen van de onderzoeksmissie van OLAF dermate ernstig zijn, dat geen geloofwaardigheid aan de bevindingen van OLAF (meer) kan worden toegekend.
2.6
Naar het oordeel van de Rechtbank kan in dit geval geen geloofwaardigheid aan de bevindingen van de OLAF worden toegekend. De scheepsbewegingen die belanghebbende heeft overgelegd ontkrachten namelijk dat de zonnepanelen van ( [Q] ) China naar Taiwan zijn verscheept. De Inspecteur heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de onderhavige zonnepanelen de oorsprong China hebben, aldus de Rechtbank.
Het geding in hoger beroep
2.7
Het gerechtshof Amsterdam [7] (het Hof) constateert dat de Rechtbank in dezelfde samenstelling op dezelfde dag twee uitspraken heeft gedaan betreffende dezelfde douaneschuld, waarbij zij tot een verschillend oordeel is gekomen. Naar het Hof begrijpt, is dit verschil in uitkomst terug te voeren op de omstandigheid dat de Inspecteur in de samenhangende zaak wel is geslaagd in de bewijslast dat de goederen van Chinese oorsprong zijn, maar in deze zaak niet. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur echter met hetgeen hij heeft aangevoerd en de daarbij overgelegde bijlagen de door belanghebbende in eerste aanleg betrokken stelling dat van vervoer van China naar Taiwan geen sprake zou zijn, voldoende gemotiveerd weerlegd. [8]
2.8
Het Hof verwerpt verder het standpunt van belanghebbende dat OLAF niet bevoegd is een onderzoek in te stellen in een derde land als daaraan geen overeenkomst voor samenwerking en wederzijdse bijstand ten grondslag ligt. Het Hof overweegt in verband daarmee dat OLAF afhankelijk is van de (vrijwillige) medewerking van de Taiwanese autoriteiten en bedrijven die in dit geval (deels) deze medewerking hebben verleend, en dat het bepaalde in art. 3(1) van Verordening (EU) nr. 883/2013 en art. 19 van Verordening (EG) nr. 515/97 [9] aan deze gang van zaken niet in de weg staat.
2.9
Ter zake van de oorsprong overweegt het Hof als volgt. De Taiwanese douane heeft OLAF informatie verstrekt uit haar aangiftesystemen. Gegevens uit de aangiften tot uitslag (D5-uitvoeraangiften) zijn op containerniveau gekoppeld aan de daarmee corresponderende aangiften tot inslag (L1-invoeraangiften). Het Hof twijfelt niet eraan dat de Taiwanese douane deze koppeling kan maken. Het Hof neemt deze informatie uit de aangiftesystemen rechtstreeks in aanmerking en verwerpt het standpunt van belanghebbende dat deze gegevens niet als bewijs kunnen worden aanvaard. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur met deze aangiftegegevens van de Taiwanese douane voor alle 20 na de uitspraak op bezwaar nog in geschil zijnde aangiften ten invoer heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat de ingevoerde zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn.
2.1
Het Hof overweegt ten aanzien van de aangiften met volgnummers NL0168, NL0181 en (deels) NL0183 dat het de Inspecteur niet vrij staat terug te komen op het door hem ter zitting bij de Rechtbank ingenomen standpunt dat de uitnodiging tot betaling moet worden verminderd. Het Hof vermindert dienovereenkomstig de uitnodiging tot betaling.

3.Het geding in cassatie

3.1
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en vijf middelen voorgesteld. Middel I en II behelzen de klacht dat OLAF zonder juridische grondslag onderzoek in Taiwan heeft verricht. Dit zou volgens de middelen ertoe moeten leiden dat de door OLAF vergaarde informatie niet als bewijs mag worden aangevoerd in de onderhavige procedure. Het Hof heeft het bewijs ten onrechte niet buiten beschouwing gelaten, aldus die middelen.
3.2
Middel III behelst de klacht dat het Hof ten onrechte een specifiek bewijsstuk, bestaande uit een Excel-bestand, in zijn oordeel heeft betrokken nu dat bestand gedurende de procedure diverse keren is aangepast, gewijzigd en aangevuld. De Inspecteur heeft nagelaten helderheid te verschaffen over de herkomst van dit bestand en de informatie waarop het is gebaseerd. De onderliggende brondocumenten op basis waarvan het Excel-bestand zou zijn opgesteld zijn niet beschikbaar gesteld. Belanghebbende betwist de authenticiteit van het Excel-bestand. Middel IV richt zich tegen een drietal overwegingen van het Hof die een bewijsoordeel van het Hof behelzen ten aanzien van de vraag of er een koppeling bestaat tussen de in Taiwan ingevoerde en vermeend uitgevoerde zonnepanelen. Middel V is een zogenoemde “veeggrief”, die niet zelfstandig een klacht bevat maar verwijst naar de eerdere cassatiemiddelen.
3.3
De staatssecretaris van Financiën (de Staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Staatssecretaris heeft ervan afgezien te dupliceren.
3.4
Uit onderdelen 2 tot en met 6 in de conclusie die ik vandaag neem in de zaak met nummer 21/04169, volgt dat de middelen I en II falen voor zover zij betogen dat als gevolg van de onbevoegdheid van OLAF de tijdens de onderzoeksmissie vergaarde informatie niet als bewijs mag worden aangevoerd in de onderhavige procedure.

4.Diverse motiveringsklachten

4.1
In dit onderdeel ga ik na of de motiveringsklachten over het oordeel van het Hof hout snijden.
4.2
Middel II klaagt erover dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de Taiwanese autoriteiten vrijwillig informatie hebben verstrekt aan OLAF, omdat informatie is verstrekt
op verzoekvan OLAF. Ik meen dat deze klacht berust op een onjuiste lezing van de uitspraak van het Hof. Het Hof overweegt in de kern dat, hoewel vigerende overeenkomsten voor samenwerking en wederzijdse bijstand of andere vigerende rechtsinstrumenten ontbraken, de Taiwanese autoriteiten hun medewerking aan het onderzoek van OLAF hebben verleend. In die zin hebben zij de informatie
vrijwilligverstrekt. Bovendien bouwt deze klacht voort op het betoog dat OLAF niet bevoegd was onderzoek te doen. Het middel faalt daarom voor zover het betoogt dat niet Taiwan, maar OLAF het initiatief heeft genomen voor het onderzoek of de informatieverstrekking.
4.3
Middel II betoogt verder dat OLAF en de douane hebben gehandeld in strijd met het beginsel van fair play omdat belanghebbende in zowel de bezwaar- als de (hoger) beroepsprocedure meerdere malen heeft gevraagd de gegevens die tot de betreffende overzichten hebben geleid, ter beschikking te stellen opdat belanghebbende kon controleren of de op de overzichten vermelde informatie klopt, maar is nagelaten die gegevens te verstrekken. Het Hof is daar ten onrechte niet op ingegaan, aldus het middel.
4.4
Van belang is het onderscheid tussen twee bezwaren die belanghebbende in hoger beroep had bij de hiervoor bedoelde ‘overzichten’. Belanghebbende klaagde over (i) het gebruik van het overzicht in annex 3 (de aangiftegegevens afkomstig van de Taiwanese douane) als bewijs, omdat een overzicht geen bewijs kan zijn, en (ii) over de bewerkingen van de Inspecteur van dat overzicht (zie punt 5.12 van de bestreden uitspraak).
4.5
Het Hof heeft enkel de niet-bewerkte gegevens afkomstig van de Taiwanese douane in aanmerking genomen. Voor zover het middel is gericht tegen het gebruik van overzichten die door de Inspecteur zijn bewerkt (ii), faalt het daarom.
4.6
Anders dan waarvan het middel lijkt uit te gaan, heeft het Hof zich verder wél uitgelaten over het gebruik van de aangiftegegevens (annex 3) als bewijs, ook als daar geen brondocumenten aan ten grondslag liggen. De motiveringsklachten daarover worden dus vergeefs aangevoerd. Ik citeer:
“Belanghebbende heeft betoogd dat de door de Taiwanese douane verstrekte aangiftegegevens niet als bewijs kunnen worden aanvaard, omdat de Taiwanese douane niet de - brondocumenten (facturen, bill’s of lading, paklijsten, etc) heeft verstrekt op basis waarvan de Taiwanese aangevers hun aangiften L1 en D5 hebben opgesteld. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. De vrije bewijsleer brengt met zich dat het de inspecteur vrijstaat de Taiwanese aangiftegegevens als bewijs in te brengen, ook indien hij niet over de documenten beschikt op basis waarvan de Taiwanese aangevers de desbetreffende aangiften hebben opgesteld. Het is vervolgens aan het Hof om de beoordelen of de inspecteur, met hetgeen hij heeft ingebracht, heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast.”
4.7
Het middel voert verder aan dat belanghebbende ernstig in haar verdedigingsbelang is geschaad doordat de onderliggende documenten niet ter beschikking zijn gesteld. Het middel verwijst naar het in hoger beroep ingenomen standpunt dat een overzicht niet als bewijs kan dienen als de daarin opgenomen gegevens niet kunnen worden gecontroleerd.
4.8
De Hoge Raad heeft in het arrest van 10 mei 2012 [10] over een soortgelijk geval geoordeeld. In dit arrest gaat het over de oorsprong van knoflookbollen. Aan het bewijsoordeel van het hof hierover lagen onderzoeksrapporten van een Amerikaans overheidslaboratorium ten grondslag, waarover geen openheid van zaken kon worden gegeven. De Hoge Raad oordeelt in dit arrest – kort gezegd – dat het aan de rechter is te beoordelen of dergelijke stukken aan de rechterlijke beslissing ten grondslag kunnen worden gelegd:
“2.4.3 (…)
De rechter mag zijn oordeel ten nadele van een partij niet baseren op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten. Dit brengt mee dat de desbetreffende partij de gelegenheid moet hebben gehad om effectief commentaar te leveren op een deskundigenrapport dat aan de rechterlijke beslissing ten grondslag wordt gelegd. Om effectief commentaar te kunnen leveren op een deskundigenrapport behoeven partijen niet steeds de beschikking te hebben over alle (onderliggende) bescheiden en andere gegevens waarop het deskundigenrapport is gebaseerd. Een partij die een deskundigenrapport, bij gebreke van de onderliggende gegevens of bescheiden, onvoldoende inzichtelijk of controleerbaar acht, kan daarvan desgewenst blijk geven in haar commentaar, waarna de rechter beoordeelt of het deskundigenrapport aan de beslissing ten grondslag kan worden gelegd.
Voor zover de middelen III en IV onder aanvoering van rechtsklachten betogen dat de uitkomsten van de door het Amerikaanse laboratorium gedane onderzoeken niet controleerbaar zijn voor belanghebbende en daarom - in geval van gemotiveerde betwisting door de aangever - niet voor heffingsdoeleinden in aanmerking mogen worden genomen, falen zij derhalve.”
4.9
De enkele omstandigheid dat uitkomsten van onderzoeken niet controleerbaar zijn, brengt dus nog niet mee dat die uitkomsten niet in aanmerking mogen worden genomen voor heffingsdoeleinden. Het is aan de rechter om daarover te oordelen, waarbij hij in aanmerking neemt dat een partij die uitkomsten onvoldoende inzichtelijk of controleerbaar acht. Dit oordeel strookt met de vrijebewijsleer. [11] Middel II dat van een andere opvatting uitgaat, faalt daarom in zoverre.
4.1
Middel III is eveneens gericht tegen het oordeel van het Hof dat is gebaseerd op de door de Taiwanese douane verstrekte aangiftegegevens. Het middel betoogt dat belanghebbende in hoger beroep het standpunt heeft ingenomen dat de gegevens zijn bewerkt door de Inspecteur, en dat zij heeft bestreden dat de gegevens uit Taiwan afkomstig zijn. Het Hof heeft deze stellingen ten onrechte niet behandeld, aldus het middel.
4.11
Ik maak uit het verweerschrift van belanghebbende in hoger beroep op dat deze stelling slechts betrekking heeft op één van de onderdelen van het missierapport van OLAF. [12] Verder maak ik uit de stukken uit het dossier op dat belanghebbende zich in hoger beroep op het standpunt heeft gesteld dat
de Taiwanese douanetwee Excel-sheets heeft overhandigd met overzichten van invoer in Taiwan en uitvoer uit Taiwan. [13] Ik acht het oordeel van het Hof dat de Taiwanese douane de aangiftegegevens heeft verstrekt in het licht daarvan niet onvoldoende gemotiveerd of onbegrijpelijk. Het Hof heeft verder geoordeeld dat die gegevens de matches bevatten. Dat oordeel heeft het Hof van een uitgebreide motivering voorzien in punt 5.14 van de bestreden uitspraak. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk.
4.12
Voor zover middel III (en ook middel IV) betoogt dat per zonnepaneel (voorzien van een serienummer) had moeten worden nagegaan of de match kon worden gemaakt, faalt het middel. Of de gegevens verstrekt door de Taiwanese douane voldoende zijn om aannemelijk te maken dat de match kan worden gemaakt, is een kwestie van bewijswaardering die voorbehouden is aan het Hof.
4.13
Middel IV is onder meer gericht tegen het oordeel van het Hof in punt 5.11:
“De Taiwanese douane heeft OLAF informatie verstrekt uit haar aangiftesystemen. Het betreft gegevens afkomstig uit digitale aangiften, waarmee goederen zijn ingeslagen in entrepots (aangiften L1 ) en uitgeslagen uit entrepots (aangiften D5). De Taiwanese douane heeft daarbij de gegevens uit de aangiften tot uitslag (D5) (op containerniveau) gekoppeld aan de daarmee corresponderende aangiften tot inslag (L1). Anders dan belanghebbende in hoger beroep heeft betoogd, onder meer onder verwijzing naar een affidavit van een Taiwanese advocaat (…), lijdt het naar ’s Hofs oordeel geen twijfel dat de Taiwanese douane deze koppeling kan maken. Indien uitslagen niet aan inslagen gekoppeld zouden kunnen worden, is het voor de Taiwanese douane immers onmogelijk om douanetoezicht uit te oefenen op een douane-entrepot. Bovendien blijkt uit het missierapport dat het referentienummer van de aangifte tot inslag (zoals een L1-aangifte) een verplicht onderdeel is van de aangifte tot uitslag (D5). Het missierapport vermeldt ter zake onder. 3.1:
"The following details are mentioned in the original Taiwanese data: (...) Reference of import, declaration .(is obligatory in the export declaration and via this number the export is linked to the import) (...)". Tot slot stelt het Hof vast dat advocaat (…) in de door belanghebbende overgelegde affidavit ook uitdrukkelijk bevestigt dat het L1-nummer in de D5-aangifte dient te worden vermeld, indien goederen worden geëxporteerd vanuit het entrepot waarin zij direct daaraan voorafgaand zijn ingeslagen vanuit een derde land met een aangifte L1.”
4.14
Het Hof heeft dus onder meer uit een door belanghebbende ingebrachte verklaring van een Taiwanese advocaat afgeleid dat de Taiwanese douane de match kan maken tussen L1-aangiften (inslag) en D5-aangiften (uitslag). Middel IV komt tegen dat oordeel op. Het middel betoogt dat de verklaring te beperkt wordt uitgelegd.
4.15
Meer specifiek betoogt het middel dat het Hof miskent dat de inslag en uitslag moet geschieden door
hetzelfde logistieke centrumuit hetzelfde entrepot/logistieke centrum. Dat volgt uit de verklaring. In de verklaring wordt ook opgemerkt dat niet in alle gevallen de D5-aangifte het L1-referentienummer bevat, namelijk niet als door een ander dan de importeur de goederen worden uitgeslagen. De verklaring vermeldt dat hiervan sprake is in dit geval.
4.16
Het Hof leidt uit het missierapport van OLAF af dat het referentienummer van de aangifte tot inslag een verplicht onderdeel is van de aangifte tot uitslag. In het licht van de ingebrachte verklaring die deze stelling nuanceert, had het Hof mijns inziens moeten motiveren waarom doorslaggevende betekenis wordt toegekend aan het missierapport. [14]
4.17
Toch kan het middel naar ik meen niet tot cassatie leiden. Het Hof heeft het namelijk óók aannemelijk geacht dat de Taiwanese douane de koppeling tussen de aangiften tot uitslag en de aangiften tot inslag kan maken, omdat anders onmogelijk douanetoezicht kan worden uitgeoefend op een douane-entrepot. Dat kan ook op andere manieren dan door gebruikmaking van het L1-referentienummer op de D5-uitvoeraangifte. De overweging dat het referentienummer van de aangifte tot inslag (zoals een L1-invoeraangifte) een verplicht onderdeel is van de aangifte tot uitslag (D5), is daarom niet dragend voor het oordeel van het Hof dat Taiwanese douane de koppeling kan maken tussen die aangiften.
4.18
Middel IV verwijst tot slot naar diverse bewijsstukken die het Hof niet in aanmerking zou hebben genomen. Het middel verwijst naar bewijs op grond waarvan kan worden aangenomen dat het volume van de uitvoer van Taiwan naar de EU hetzelfde is gebleven. Daarnaast wordt verwezen naar de certificaten van oorsprong en een bevestiging van de Taiwanese douane dat deze certificaten authentiek zijn. Tot slot wordt verwezen naar een contract van belanghebbende met een Taiwanese producent waaruit zou volgen dat die laatste zonnepanelen levert aan klanten van belanghebbende.
4.19
Ik stel voorop dat het Hof niet verplicht is alle argumenten die in hoger beroep zijn aangedragen, te behandelen in de uitspraak. [15] Wel moet worden nagegaan of het Hof essentiële stellingen ten onrechte onbesproken heeft gelaten, of de uitspraak anderszins onbegrijpelijk is.
4.2
Naar ik meen heeft het Hof geen essentiële stellingen onbesproken gelaten. Ik acht het oordeel van het Hof ook niet onbegrijpelijk. De bewijsmiddelen waarnaar het middel verwijst, laten immers nog steeds de slotsom toe dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn. In zo’n geval is immers ten onrechte een certificaat van oorsprong toegekend. Verder geeft een vergelijking met eerdere exportaantallen geen uitsluitsel over de oorsprong van de betrokken zonnepanelen. Een contract van de producent doet dat evenmin, omdat dat niets zegt over wat er in werkelijkheid is gebeurd.
4.21
Ik kom tot de slotsom dat ook de motiveringsklachten moeten worden verworpen.
Beoordeling van de middelen
4.22
Uit onderdelen 2 tot en met 6 in de conclusie die ik vandaag neem in de zaak met nummer 21/04169, volgt dat de middelen I en II falen voor zover zij betogen dat als gevolg van de onbevoegdheid van OLAF de tijdens de onderzoeksmissie vergaarde informatie niet als bewijs mag worden aangevoerd in de onderhavige procedure. Uit hetgeen hiervoor in 4.1-4.21 is overwogen, volgt dat ook de motiveringsklachten in middelen II tot en met IV niet tot cassatie kunnen leiden. Hetzelfde geldt voor middel V, dat niet zelfstandig een klacht bevat maar verwijst naar de eerdere cassatiemiddelen.

5.Conclusie

Ik geef de Hoge Raad in overweging het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond te verklaren.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal

Voetnoten

1.Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China, Pb 2013, L 325, p. 1.
2.Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China, Pb 2013, L 325, p. 66.
3.Zie art. 2(1)a Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie, Pb 2014, L 168, p. 105. Dit brengt ook mee dat indien een lidstaat ten onrechte deze rechten niet heeft geheven, de Commissie die lidstaat alsnog kan worden verzoeken om die rechten af te dragen. De Commissie heeft een dergelijk verzoek aan Nederland gedaan in het kader van de heffing van antidumpingrechten en compenserende rechten ter zake van zonnepanelen in de periode van 30 mei 2015 tot 1 maart 2017. De Commissie meent namelijk dat door een onjuiste interpretatie van de geldende verordeningen Nederland ten onrechte geen antidumpingrechten en compenserende rechten heeft geheven over deze goederen met oorsprong Maleisië of Taiwan die uit andere derde landen zijn verzonden. Zie hierover uitgebreider de kamerbrief van 1 juli 2020, bijlage bij Kamerstukken II 2020/21, 31934, nr. 38.
4.OLAF is een afkorting van zijn Franse naam: Office européen de lutte antifraude.
5.Via https://anti-fraud.ec.europa.eu/about-us/what-we-do_nl (geraadpleegd op 26 mei 2023) is meer algemene informatie te vinden over de werkzaamheden en doelstellingen van OLAF.
6.Rechtbank Noord-Holland 19 juli 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:6209.
7.Gerechtshof Amsterdam 2 september 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2828https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2021:2824&showbutton=true&keyword=19%2f01297.
8.De middelen in cassatie zijn niet gericht tegen dit oordeel.
9.De teksten van de (Unie)wetgeving die in deze conclusie zijn opgenomen, zijn geldig in 2014, tenzij anders vermeld.
10.HR 4 december 2015, 12/02876, ECLI:NL:HR:2015:3467.
11.Vgl. de noot van Van Casteren in BNB 2016/65.
12.Verweerschrift, p. 31.
13.Verweerschrift, p. 32.
14.Vgl. HR 15 februari 2019, 18/00958, ECLI:NL:HR:2019:164, r.o. 3.4.
15.Vgl. HR 28 januari 2005, 39678, ECLI:NL:HR:2005:AS4104, r.o. 4.7.