In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM). De Staatssecretaris van Financiën had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, die had geoordeeld dat de betrokken auto’s als gebruikte personenauto's moesten worden aangemerkt. De belanghebbende had in de periode van 13 september 2012 tot en met 22 januari 2013 38 maal BPM voldaan voor de registratie van auto’s die uit Italië afkomstig waren. De Hoge Raad oordeelde dat de auto’s na vervaardiging niet of nauwelijks waren gebruikt en daarom niet als gebruikte personenauto's konden worden gekwalificeerd volgens de Wet BPM. Dit oordeel was in strijd met de eerdere rechtspraak van de Hoge Raad, die een duidelijk onderscheid maakt tussen nieuwe en gebruikte personenauto's. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, die het beroep tegen de naheffingsaanslagen ongegrond had verklaard. De Hoge Raad concludeerde dat de heffing van de CO2-dieseltoeslag voor de Alfa Romeo niet in strijd was met het EU-recht, omdat de heffing ook gold voor vergelijkbare nieuwe auto’s in Nederland.