Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
[aanslagnummer] met betrekking tot 39 aangiften belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) een naheffingsaanslag BPM opgelegd ten bedrage van € 6.111, alsmede bij beschikking een bedrag van € 43 aan rente in rekening gebracht. De naheffingsaanslag en de rentebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
2. Heeft de Inspecteur terecht de BPM inzake de [automerk] (CO2 dieseltoeslag) nageheven?
De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
de Inspecteurkort samengevat, het volgende aangevoerd:
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
4.Gronden
33. (…) In die arresten heeft het Hof immers geoordeeld dat artikel 110 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een lidstaat een milieuheffing op de eerste registratie van motorvoertuigen in deze lidstaat invoert, indien deze belastingmaatregel zo is vastgesteld dat hierdoor het in het verkeer brengen in die lidstaat van in andere lidstaten gekochte tweedehandsvoertuigen wordt ontmoedigd, zonder echter de aankoop op de nationale markt van even oude tweedehandsvoertuigen met dezelfde slijtage te ontmoedigen. Nieuwe voertuigen verkeren vanuit dat oogpunt in een verschillende situatie, aangezien een nieuw voertuig per definitie steeds voor het eerst wordt geregistreerd (noot 27: Een voertuig geldt als nieuw wanneer het nog niet is geregistreerd.), ongeacht of het voertuig is geproduceerd in het land waar die registratie plaatsvond dan wel uit het buitenland is ingevoerd. (…)”
het beleid(cursivering Hof), verwoord in paragraaf 7.5.2 van de Leidraad BPM 2006 met betrekking tot de definitie van gebruikte auto. Het standpunt van de Inspecteur, dat gelet op de preambule van het Kaderbesluit BPM, de Leidraad BPM 2006 met betrekking tot de definitie van de gebruikte auto louter van toelichtende aard was, komt er in wezen op neer, dat nu de passage betreffende die definitie in het Kaderbesluit BPM niet is overgenomen, deze passage - anders dan de Hoge Raad meent - geen beleid vormde, doch slechts een toelichting was. Dit betekent naar het oordeel van het Hof dat die definitie ook zonder die toelichting gold (en geldt). Immers een toelichting is een opheldering van iets, een stuk ter verklaring van iets, wat reeds geldt en alleen begrijpelijk, duidelijk gemaakt moet worden, opgehelderd moet worden. Naar het oordeel van het Hof brengt dit standpunt van de Inspecteur met zich, dat de op kenteken gezette auto’s als gebruikt dienen te worden aangemerkt.
Het Hof ziet voor dit standpunt ook steun in de hiervoor onder 4.4 geciteerde memorie van toelichting bij het artikelsgewijs commentaar op artikel 9 van de Wet (Kamerstukken II 1992/93, 22 868, nr. 3, p. 45) en in de onder 4.2 aangehaalde conclusie van de Advocaat‑Generaal bij het HvJ EU. Naar het oordeel van het Hof volstaat derhalve een eerdere toekenning van een kenteken om een personenauto als gebruikt aan te merken in de zin van de Wet. Nu vaststaat dat de auto’s reeds vóór de invoer op kenteken waren gezet, dienen zij als gebruikte auto’s in de zin van de Wet te worden aangemerkt.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
- vernietigt de naheffingsaanslag en de rentebeschikking;
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 811 vergoedt, en
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.480.