ECLI:NL:CRVB:2016:3617

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2016
Publicatiedatum
29 september 2016
Zaaknummer
15/8437 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van ontslagbesluit niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om herziening van een eerder ontslagbesluit. Verzoeker, die werkzaam was bij een stichting, had in 2015 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 26 januari 2012, waarin zijn ontslag werd bevestigd. Het verzoek om herziening werd echter meer dan een jaar na de openbaarmaking van de eerdere uitspraak ingediend, zonder dat verzoeker nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die een uitzondering op de termijn zouden rechtvaardigen. De Raad oordeelde dat het verzoek om herziening onredelijk laat was ingediend en verklaarde het verzoek niet-ontvankelijk. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van herzieningsverzoeken en dat deze niet bedoeld zijn voor een hernieuwde discussie over de zaak zonder nieuwe feiten. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

15/8437 AW
Datum uitspraak: 29 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 26 januari 2012, 10/6116 AW
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de [stichting] (stichting)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij brief van 30 januari 2015, aangevuld bij brief van 18 december 2015, gevraagd om herziening van de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad.
Voorts heeft verzoeker door middel van voornoemde brieven hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 januari 2015, 14/3659. Deze zaak is bij de Raad geregistreerd onder zaaksnummer 15/898 WW en in die zaak wordt separaat uitspraak gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2016. Verzoeker is verschenen. De stichting heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Huijsmans, advocaat.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb. 2012, 682) in werking getreden. Met deze wet zijn wijzigingen in onder meer de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Beroepswet aangebracht. Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 januari 2013.
1.2.
Verzoeker was werkzaam als [naam functie] op de [stichting] . Bij besluit van 31 maart 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 juli 2010 (ontslagbesluit), heeft de stichting verzoeker met ingang van 1 augustus 2010 ontslag verleend. De rechtbank Leeuwarden heeft het door verzoeker tegen het ontslagbesluit ingestelde beroep ongegrond verklaard bij uitspraak van 1 oktober 2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:BN8836.
1.3.
Bij de uitspraak van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2396, waarvan thans herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
1 oktober 2010 bevestigd. De Raad heeft geoordeeld dat de stichting alsnog toereikend feitenonderzoek heeft laten zien en dat zij met de voorliggende verklaringen aannemelijk heeft gemaakt dat het incident, inhoudende het plegen van substantieel fysiek geweld jegens leerling J, heeft plaatsgevonden op de wijze als door J en de twee getuigen beschreven. De Raad heeft in de enkele ontkenning van verzoeker onvoldoende reden gezien om de feiten zoals die uit de verschillende verklaringen naar voren komen in twijfel te trekken. Voorts heeft de Raad het aan verzoeker verweten gedrag beschouwd als zeer ernstig plichtsverzuim. In hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht heeft de Raad geen grond gevonden voor het oordeel dat de aan verzoeker opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag als onevenredig aan het door hem begane plichtsverzuim zou zijn te beschouwen.
2. Aan het verzoek om herziening heeft verzoeker, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat de stichting niet met afdoende bewijs heeft aangetoond dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de gedraging die aan het ontslag ten grondslag ligt. Hij heeft daarbij aangegeven waarom de e-mail van de moeder van J van 21 januari 2009, een verklaring van J zelf van 22 maart 2010 en twee verklaringen van medeleerlingen van 21 en 26 april 2010 noch door de stichting noch door de Raad als bewijs voor de hem verweten gedraging konden dienen en hij heeft deze stukken overgelegd.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.1.
Zoals de Raad eerder - in navolging van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (grote kamer) van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:308, en het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:357 - heeft overwogen (uitspraak van 20 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1055) moet in het belang van de rechtseenheid worden vooropgesteld dat van degene die om herziening verzoekt mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend herzieningsverzoek moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.2.2.
Een verzoek om herziening wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan één jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten of veranderde omstandigheden (nova) dan wel, indien geen nova zijn gesteld, na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
3.2.3.
De hiervoor in 3.2.2 geformuleerde regel geldt niet voor het indienen van een verzoek om herziening van een uitspraak over een bestuurlijke boete. Een dergelijk verzoek is niet aan de in 3.3.2 vermelde termijn van één jaar gebonden.
3.3.
In deze zaak, die geen betrekking heeft op een uitspraak over de bestuurlijke boete, zijn geen nova gesteld. Verzoeker bestrijdt in essentie (de rechtmatigheid van) zijn ontslag in 2010 bij de [stichting] . De stukken die verzoeker ter onderbouwing van zijn stelling bij zijn verzoekschrift heeft gevoegd, maakten reeds deel uit van de stukken die aan de uitspraak van 26 januari 2012 ten grondslag hebben gelegen. Nu het herzieningsverzoek meer dan één jaar na de datum van openbaarmaking van die uitspraak is ingediend, en verzoeker geen feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan een uitzondering moet worden gemaakt op de in 3.2.2 geformuleerde regel, is het verzoek om herziening onredelijk laat ingediend.
3.4.
Het voorgaande betekent dat de Raad aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om herziening niet toekomt. Hierbij wordt nog opgemerkt dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheden, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
3.5.
Uit wat onder 3.2 tot en met 3.4 is overwogen volgt dat het verzoek om herziening
niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2016.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD