In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 oktober 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 17 januari 2012. Verzoeker, die een subsidieaanvraag had ingediend, verzocht om herziening op basis van nieuwe feiten die hij stelde niet eerder te hebben gekend. Het College oordeelde dat het verzoek om herziening onredelijk laat was ingediend, aangezien verzoeker in november 2011 al op de hoogte was van de relevante informatie, maar pas in februari 2016 het verzoek indiende. Het College baseerde zijn beslissing op artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht, dat stelt dat een herzieningsverzoek tijdig moet worden ingediend. De uitspraak van het College van 17 januari 2012 had het beroep van verzoeker tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken ongegrond verklaard. De minister had in een brief aan de Tweede Kamer aangegeven dat er mogelijk onduidelijkheid was over de subsidieregeling, maar het College oordeelde dat dit niet voldoende was om het verzoek om herziening ontvankelijk te verklaren. De conclusie was dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk werd verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.