Uitspraak
29 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft verzoekster, woonachtig in Zwitserland, verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 april 2012, waarin haar bezwaar tegen de beëindiging van haar persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de AWBZ ongegrond was verklaard. Het Zorgkantoor Noordoost Brabant had het pgb beëindigd omdat verzoekster niet verzekerd was voor de AWBZ, nu zij in Zwitserland woonde. Verzoekster stelde dat een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 mei 2011, dat voor de eerdere uitspraak bekend was, nieuwe feiten opleverde die een herziening rechtvaardigden. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk was, omdat het verzoek meer dan vier jaar na het arrest en meer dan drie jaar na de eerdere uitspraak was ingediend. De voorzieningenrechter benadrukte dat de inhoud van inmiddels tot stand gekomen rechtspraak op zichzelf geen grond vormt voor het doorbreken van het rechtens onaantastbaar zijn van besluiten. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd eveneens afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere uitkomst rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan op 1 juli 2016 door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier J.M.M. van Dalen.