In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 oktober 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende douanerechten. De zaak betreft een beroep in cassatie van [X] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 12 september 2013, waarin het Hof de belanghebbende had aangemerkt als schuldenaar voor de meer verschuldigde douanerechten. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 201, lid 3, van het Communautair Douanewetboek (CDW) in samenhang met artikel 54 van het Douanebesluit. De belanghebbende had onjuiste gegevens verstrekt ten behoeve van de aangiften voor het in vrije verkeer brengen van goederen, terwijl zij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat deze gegevens onjuist waren.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de term 'verstrekt' in artikel 54 van het Douanebesluit dezelfde betekenis heeft als in artikel 201, lid 3, van het CDW. Dit betekent dat het niet uitmaakt of de onjuiste gegevens direct door de belanghebbende aan de aangever zijn verstrekt of via een derde. De Hoge Raad verwierp de middelen van de belanghebbende, die betoogde dat artikel 54 van het Douanebesluit wettelijk niet verbindend zou zijn en dat alleen degene die de gegevens direct aan de aangever verstrekt als schuldenaar kan worden aangemerkt.
De Hoge Raad concludeerde dat de uitleg van het Hof in overeenstemming is met de wet en dat de belanghebbende ook als schuldenaar kan worden aangemerkt, zelfs als de gegevens via een derde zijn verstrekt. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.