In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 januari 2015 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat was ingesteld namens [A] te [Q]. Het beroep in cassatie was ingediend door [X], maar er was geen bewijs van machtiging overgelegd. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat [X] op 16 juli 2014 een verzoek had ontvangen om binnen zes weken een schriftelijke volmacht te overleggen, maar dat hij hier niet tijdig aan had voldaan. Dit verzuim leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat het vereiste van een schriftelijke machtiging niet in strijd is met enig algemeen of verdragsrechtelijk beschermd rechtsbeginsel. De uitzondering voor advocaten, die niet geldt voor andere rechtsbijstandverleners, werd ook besproken. De Hoge Raad concludeerde dat de omstandigheden rondom de ontvangst van de brief door [X] voor zijn rekening komen, en dat hij niet binnen de gestelde termijn een schriftelijke machtiging heeft overgelegd. Daarom werd het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.