ECLI:NL:GHARL:2024:7645

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
23/2318
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente heeft de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 126.000 per 1 januari 2021, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2022. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar heeft de beschikking en de aanslag gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 6 november 2024 is de gemachtigde van belanghebbende verschenen, terwijl de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door een taxateur. Het geschil draait om de vraag of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak te hoog heeft vastgesteld. Belanghebbende betwist de vastgestelde waarde en stelt dat deze € 101.000 zou moeten zijn, terwijl de heffingsambtenaar de waarde van € 126.000 verdedigt. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is.

Het Hof heeft ook de procedurele bezwaren van belanghebbende behandeld, waaronder de klacht over het beginsel van hoor en wederhoor. Het Hof oordeelt dat de rechtbank niet in strijd heeft gehandeld met dit beginsel, aangezien de gemachtigde van belanghebbende niet is verschenen op de zitting van de rechtbank vanwege een toegangscontrole. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Er zijn geen kosten of griffierechten toegewezen aan de partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/2318
uitspraakdatum: 10 december 2024
Uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank) van 22 mei 2023, nummer ZWO 22/1448, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaar van de gemeente [plaats4](hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 44 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2021 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2022 vastgesteld op € 126.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en – naar het Hof begrijpt – de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2024. Daarbij is verschenen en gehoord mr. R. van der Weide, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de heffingsambtenaar [naam1] , bijgestaan door taxateur [naam2] .

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een appartementsrecht in een gebouw uit 1983. De gebruiksoppervlakte van de onroerende zaak bedraagt 75 m2.
2.2.
De Rechtbank heeft het beroep behandeld op de zitting van 25 april 2023. Daarbij is van de zijde van belanghebbende niemand verschenen.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en bepleit een waarde van € 101.000. De heffingsambtenaar beantwoordt die vraag ontkennend en verdedigt een waarde van € 126.000.

4.Beoordeling van het geschil

Behandeling door enkelvoudige kamer
4.1.
Belanghebbende heeft zich verzet tegen de behandeling van de onderhavige zaak door een enkelvoudige belastingkamer. Onder verwijzing naar de wettelijke bepalingen, de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie heeft hij erop gewezen dat uitgangspunt in hoger beroep een behandeling door een meervoudige kamer is en dat van een verwijzing naar een enkelvoudige kamer niet is gebleken. Belanghebbende heeft het Hof verzocht de behandeling van de zaak alsnog door een meervoudige kamer te laten plaatsvinden.
4.2.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, in combinatie met artikel 8:10a, eerste, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), worden zaken die bij het Hof aanhangig worden gemaakt, behandeld door een meervoudige kamer. Indien een zaak naar het oordeel van de meervoudige kamer geschikt is voor verdere behandeling door één rechter, kan deze naar een enkelvoudige kamer worden verwezen. Daar staat tegenover dat zaken die naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt zijn voor behandeling door één rechter, naar een meervoudige kamer worden verwezen.
4.3.
Ook bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is uitgangspunt dat zaken door een meervoudige kamer worden afgedaan. Vanuit overwegingen van tijdigheid en doelmatigheid wordt – mede gelet op de grote instroom van met name WOZ- en BPM-zaken – echter niet elke zaak door een meervoudige kamer behandeld, maar wordt beoordeeld of een zaak zich leent voor een behandeling door één raadsheer. Dit betreft een kwestie van interne organisatie binnen het gerechtshof. Naar het oordeel van het Hof volstaat de vermelding op de uitnodigingsbrief om partijen ervan op de hoogte te stellen door welke (enkelvoudige dan wel meervoudige) kamer hun zaak ter zitting zal worden behandeld. Partijen kunnen hieruit opmaken of verwijzing in de zin van artikel 8:10a van de Awb heeft plaatsgevonden. Steun voor deze (pragmatische) handelwijze ontleent het Hof aan de wetsgeschiedenis van het voormalige artikel 27k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen waarin wordt uitgegaan van een eenvoudige procedure onder toezicht van een rechter (Kamerstukken II, 29 251, nr. 5, blz. 12 en Kamerstukken II, 29 251, nr. 6, blz. 14-15). [1]
4.4.
Het Hof benadrukt dat indien gedurende de procedure blijkt dat een zaak bij nader inzien ongeschikt is voor behandeling door een enkelvoudige kamer verwijzing naar een meervoudige kamer plaatsvindt. In hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, ziet het Hof geen aanleiding daar in het onderhavige geval toe over te gaan. Naar het oordeel van het Hof zijn belanghebbendes grondwettelijke rechten met een behandeling door een enkelvoudige kamer voldoende gewaarborgd.
Hoor en wederhoor door Rechtbank
4.5.
In hoger beroep stelt de gemachtigde van belanghebbende dat de Rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door uitspraak te doen zonder hem te horen. De gemachtigde betoogt dat hij op 25 april 2023 op tijd aanwezig was in het gerechtsgebouw te Zwolle. Bij de toegangscontrole werd hem, omdat het detectiepoortje een signaal gaf, verzocht zijn schoenen uit te trekken en deze op de band van de scanstraat te leggen. De gemachtigde licht toe dat hij speciale op maat gemaakte schoenen heeft waarin stalen nagels zijn verwerkt. De gemachtigde heeft bij de beveiliging kenbaar gemaakt dat hij zijn schoenen niet wilde uittrekken. Hij ervaart het uittrekken van zijn schoenen namelijk als een ernstige inbreuk op zijn privacy en een gebrek aan respect voor zijn lichamelijke integriteit. Vervolgens werd hem de toegang tot het gebouw geweigerd. Aldus is hem de kans ontnomen om bij de behandeling van de zaak aanwezig te zijn.
4.6.
In het door het bestuur van de rechtbank Overijssel vastgestelde en op rechtspraak.nl gepubliceerde Huisreglement Rechtbank Overijssel is het volgende opgenomen:

Toegangscontrole
Bij binnenkomst dient een ieder mee te werken aan een toegangscontrole die wordt uitgevoerd door medewerkers beveiliging en/of parketpolitie. Zij controleren op (verboden) wapens, explosieven of andere voorwerpen en (vloei)stoffen, die de veiligheid of gezondheid van personen kunnen bedreigen, voor de bedreiging van personen geschikt zijn of de orde en veiligheid in het gebouw in gevaar kunnen brengen. Als de detectieapparatuur een signaal afgeeft, of in gevallen van vrees voor strafbare feiten of gevaar voor de veiligheid en gezondheid van personen, voeren beveiligingsmedewerkers en/of parketpolitie aanvullend onderzoek uit. Dit onderzoek kan bestaan uit een onderzoek aan de kleding en/of een handmatige controle van de (hand)bagage, voorwerpen en/of goederen. Bij een concrete aanleiding verricht de parketpolitie verdergaand onderzoek in een daarvoor bestemde ruimte.
Medewerkers van justitie, politieambtenaren, leden van de advocatuur, gerechtsdeurwaarders, tolken en bewindvoerders ondergaan geen toegangscontrole. Op vertoon van een geldige Rijkspas of bijbehorend legitimatiebewijs wordt hen in beginsel vrije toegang tot het gebouw verleend. Dit reglement laat onverlet de bevoegdheid van de beveiliging en/of (parket)politie en/of rechter om afwijkende maatregelen te treffen om een ongestoord verloop van de zitting en/of de veiligheid van personen te waarborgen.”
4.7.
Het Hof stelt voorop dat openbaarheid van rechtspraak een fundamenteel beginsel is van behoorlijke rechtspleging. Daarbij hoort ook dat gerechtsgebouwen toegankelijk zijn voor procesdeelnemers en publiek.
4.8.
Het gerechtsbestuur is verantwoordelijk voor de veiligheid in het gerechtsgebouw. Daarvoor heeft het gerechtsbestuur huisregels opgesteld die onder meer inhouden dat een ieder dient mee te werken aan een toegangscontrole. Deze toegangscontrole is naar het oordeel van het Hof noodzakelijk en vormt een zeer beperkte inbreuk op de grondrechten. Het Hof ziet niet in dat voor de gemachtigde een uitzondering op de toegangscontrole zou moeten worden gemaakt. Dat bepaalde beroepsgroepen, waaronder advocaten, in beginsel niet te maken krijgen met toegangscontrole maakt dat niet anders. Een advocaat verkeert namelijk doordat deze op grond van de wet is gebonden aan specifiek voor zijn beroep geldende voorschriften in een andere positie dan een rechtsbijstandverlener die niet de hoedanigheid van advocaat heeft (vgl. HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:157, r.o. 1.4). Het Hof is van oordeel dat de gemachtigde in de gelegenheid is gesteld om de mondelinge behandeling bij te wonen, maar daarvan om hem moverende redenen heeft afgezien. De Rechtbank heeft het beginsel van hoor en wederhoor naar het oordeel van het Hof niet geschonden.
4.9.
Het Hof volgt de heffingsambtenaar niet in zijn standpunt dat de gemachtigde van belanghebbende misbruik van procesrecht heeft gemaakt door niet mee te werken aan de toegangscontrole en dit punt vervolgens in hoger beroep aan de orde te stellen. De Rechtbank heeft de zaak immers op de zitting behandeld en uitspraak gedaan. Het staat belanghebbende vrij om daartegen een rechtsmiddel aan te wenden. Ten overvloede wijst het Hof erop dat, anders dan uit het verzoek van de heffingsambtenaar volgt, het Hof niet de mogelijkheid heeft om de gemachtigde te veroordelen in de proceskosten, doch enkel een van de procespartijen.
Objectafbakening
4.10.
De heffingsambtenaar heeft een perceeloppervlakte van 183 m2 in de waardering betrokken. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat in het gebouw twee appartementen zijn gevestigd die elk een eigen toegangsweg hebben aan een andere zijde van het gebouw. Het Hof acht, gelet op de door de heffingsambtenaar overgelegde luchtfoto, aannemelijk dat de oppervlakte van de toegangsweg die naar de onroerende zaak leidt daaraan dient te worden toegerekend zodat het object niet te groot is afgebakend.
WOZ-waarde
4.11.
De waarde als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ is naar de bedoeling van de wetgever ‘de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding’ (Kamerstukken II 1992/93, 22.885, nr. 3, blz. 44).
4.12.
Belanghebbende heeft de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarden van de onroerende zaken gemotiveerd betwist. Daarom rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat die waarden niet te hoog zijn (vgl. HR 14 oktober 2005, nr. 40.299, ECLI:NL:HR:2005:AU4300 (Oostflakkee), r.o. 3.2). Bij beantwoording van de vraag of hij daarin slaagt zijn niet alleen de bewijsmiddelen die de heffingsambtenaar daartoe aandraagt van belang, maar ook de stukken en stellingen die belanghebbende ter betwisting daarvan aandraagt (HR 3 maart 2023, nr. 22/02928, ECLI:NL:HR:2023:332, r.o. 3.2).
4.13.
Indien de belanghebbende een beroep doet op feiten en omstandigheden die volgens hem tot een lagere waardering van de onroerende zaak leiden, zoals vervuiling of veroudering, is het aan hem te stellen, en bij betwisting te bewijzen, dat dergelijke feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan. Slaagt de belanghebbende daarin, dan brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat de heffingsambtenaar aannemelijk dient te maken dat met die feiten en omstandigheden bij het vaststellen van de waarde voldoende rekening is gehouden (vgl. HR 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7597, r.o. 3.2.4, HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1776, r.o. 2.4, en HR 12 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:571, r.o. 4.2.3).
4.14.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde wijst de heffingsambtenaar op de in beroep ingebrachte taxatiematrix van WOZ-taxateur [naam2] van 11 februari 2023 waarin de waarde is getaxeerd op € 126.000. In deze taxatiematrix zijn vier woningen als vergelijkingsobject gebruikt ter bepaling van de waarde per 1 januari 2021. In deze matrix zijn onderstaande vergelijkingsobjecten weergegeven:
Object
Bj
Woning
Perceel
Bijgebouwen
Waarde
Opp.
Per m2
Totaal
Opp.
Per m2
Totaal
[adres1] 44
[woonplaats]
(2^1 kap)
1983
75 m2
€ 1.273
€ 95.475
183 m2
€ 116
€ 21.228
Berging € 3.600
Garage € 5.500
Tuinhuis € 1.100
€ 126.000
(01-01-21)
Koopsom
[adres2] 3c
[plaats1]
(2^1 kap)
1975
83 m2
€ 1.590
€ 131.970
221 m2
€ 147
€ 32.487
Garage € 9.000
€ 178.500
(6-4-21)
Gecorr.:
€ 173.000
[adres3] 2
[plaats2]
(2^1 kap)
1935
76 m2
€ 1.250
€ 95.000
201 m2
€ 150
€ 30.150
Berging € 3.600
Aanbouw € 17.000
Dakkapel € 1.500
Garage € 9.000
€ 160.000
(2-3-21)
Gecorr.:
€ 156.000
[adres4] 18
[plaats3]
(benedenwoning)
1981
52 m2
€ 2.395
€ 124.540
40 m2
€ 300
€ 12.000
Berging € 2.500
€ 133.250
(20-3-20)
Gecorr.:
€ 139.000
[adres5] 41
[plaats4]
(benedenwoning)
1964
43 m2
€ 2.750
€ 118.250
90 m2
€ 400
€ 36.000
€ 145.600
(16-7-20)
Gecorr.:
€ 154.000
4.15.
Het Hof is van oordeel dat in het licht van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, de heffingsambtenaar erin is geslaagd aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2021 niet te hoog heeft vastgesteld. In dat verband hecht het Hof met name waarde aan de in de markt gerealiseerde koopprijs van € 178.500 voor het vergelijkingsobject [adres2] 3c, dat een vergelijkbaar bouwjaar (1983 versus 1975) en een vergelijkbare perceeloppervlakte (183 m2 versus 221 m2) en woonoppervlakte (75 m2 versus 83 m2) heeft. Bovendien zijn de staat van onderhoud (voldoende) en de luxe (voldoende) goed vergelijkbaar. Met het verschil in kwaliteit (matig versus voldoende) en doelmatigheid (slecht versus voldoende) heeft de heffingsambtenaar in voldoende mate rekening gehouden door bij de onroerende zaak een lagere waarde per vierkante meter (€ 1.273 versus € 1.590) in aanmerking te nemen. Verder heeft de heffingsambtenaar door het hanteren van een - ondanks het kleinere perceeloppervlakte - gemiddeld lagere waarde per vierkante meter perceel (€ 116 versus € 147), ook de mindere ligging voldoende tot uiting gebracht.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 10 december 2024 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, Het lid van de belastingkamer,
E.D. Postema A.J.H. van Suilen
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 6 juni 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:4801.