In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Steenwijkerland had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 138.000 per 1 januari 2021. Belanghebbende, huurder van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beschikking. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 6 november 2024 is de gemachtigde van belanghebbende verschenen, terwijl de heffingsambtenaar niet aanwezig was. Belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat deze te hoog was, pleitend voor een waarde van € 126.000. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende en de heffingsambtenaar tegen elkaar afgewogen. Belanghebbende voerde aan dat de heffingsambtenaar de waarde niet voldoende had onderbouwd en dat de woning in een beneden gemiddelde staat van onderhoud verkeerde.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar erin was geslaagd aannemelijk te maken dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Het Hof benadrukte dat de waarde per vierkante meter die door de heffingsambtenaar was gehanteerd, lager was dan de gerealiseerde prijs van vergelijkbare woningen. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De kosten voor griffierecht en proceskosten werden niet toegewezen.