ECLI:NL:RBDHA:2024:13919

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
23/4990
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep inzake inzage in politiegegevens en de rol van de advocaat

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2024, in de zaak met nummer SGR 23/4990, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een verzoek ingediend op basis van de Wet politiegegevens (Wpg) om inzage in zijn persoonsgegevens die door de politie zijn verwerkt. Verweerder, de korpschef van de Politie, had dit verzoek gedeeltelijk toegewezen, maar eiser was het niet eens met de voorwaarden waaronder hij inzage mocht krijgen, namelijk dat hij zich alleen mocht laten bijstaan door een advocaat. Eiser betwistte ook dat hij geen inzage had gekregen in bepaalde registraties, waaronder die van een (poging tot) inbraak in zijn eigen woning.

De rechtbank oordeelde dat de voorwaarde dat eiser zich alleen door een advocaat mag laten bijstaan, in overeenstemming is met de Wpg. De rechtbank benadrukte dat de wet specifiek het begrip 'advocaat' hanteert en niet 'gemachtigde', wat betekent dat alleen een advocaat de belangen van de cliënt kan behartigen. De rechtbank vond dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom inzage in bepaalde gegevens was geweigerd en dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand was gekomen. Daarom vernietigde de rechtbank het besluit van verweerder en droeg hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de mogelijkheid van inzage in het onderzoeksdossier Bamboe moest worden onderzocht.

De rechtbank besloot dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moest vergoeden en dat eiser recht had op een vergoeding van zijn proceskosten, die in totaal € 1.750,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4990

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. van Drunen),
en

de korpschef van de Politie, verweerder

(gemachtigde: J. Bruinsma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op zijn verzoek op grond van de Wet politiegegevens (Wpg).
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 15 juni 2023 gedeeltelijk toegewezen.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft op grond van de Wpg [1] verzocht om inzage in de persoonsgegevens die de politie van hem verwerkt. Verweerder heeft aan eiser meegedeeld dat er zes registraties zijn opgenomen. Eiser heeft geen recht op de inhoud van één van de registraties in verband met bescherming van rechten en vrijheden van derden. [2] In het besluit wordt de mogelijkheid geboden een afspraak te maken om op het kantoor van verweerder inhoudelijk kennis te nemen van de gegevens die niet zijn geweigerd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert aan dat de voorwaarde dat hij zich alleen mag laten vergezellen door een advocaat in strijd is met de wet. Eiser heeft het inzageverzoek, namelijk in persoon gedaan. Daarnaast begrijpt hij niet waarom inzage in één van de registraties, die van een (poging tot) inbraak in zijn eigen woning, geheel wordt geweigerd. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het noodzakelijk en evenredig is om inzage in deze informatie te weigeren. Verder heeft eiser de indruk dat het overzicht niet compleet is. Hij heeft zich meermaals moeten legitimeren bij demonstraties en een groot aantal van die demonstraties zijn begeleid door de politie. Het is niet aannemelijk dat hierover niets is vastgelegd. Dit geldt tevens voor een aantal klachten over onrechtmatig politie opreden, die hij heeft ingediend. Daarnaast stelt eiser dat uit inzage bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (de AIVD) in zijn persoonsgegevens blijkt dat verweerder met regelmaat informatie aan de AIVD heeft doorgegeven. Zo heeft eiser bij de AIVD een stuk in gezien waaruit blijkt dat de Unit Contra Terrorisme en Activisme van de Nationale Recherche van het voormalig Korps Landelijke Politiediensten de gegevens van eiser in het kader van een tweetal onderzoeken heeft verwerkt. Dit zou gaan om het onderzoek RL 8017 en het onderzoek Bamboe. Verweerder stelt in een andere procedure dat het gehele Bamboe-onderzoek uitsluitend bestaat uit politiegegevens. Deze gegevens zouden weliswaar zijn verwijderd, maar niet vernietigd en zouden nog steeds onder de politie berusten. De stelling van verweerder dat deze gegevens er niet meer zijn is dan ook niet waar. Tot slot heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt in welke systemen en op welke wijze is gezocht. Ook het bevoegdheidsniveau van de medewerkers die hebben gezocht naar informatie is niet inzichtelijk gemaakt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Verweerder wijst er terecht op dat uit artikel 26, derde lid, van de Wpg volgt dat alleen een advocaat inzage kan krijgen namens eiser. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat dit anders is als eiser zelf inzage wil krijgen en iemand wil meenemen om hem bij te staan. Dat het artikel alleen zou zien op het indienen van het verzoek en niet de inzage is naar het oordeel van de rechtbank onjuist. In dit verband wijst de rechtbank op de wetsgeschiedenis. Hieruit blijkt dat met het bepaalde in artikel 26 van de Wpg inhoudelijk is aangesloten bij artikel 20, tweede en derde lid, van de Wet politieregisters en artikel 20 eerste, tweede en vierde lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. [3] In de Memorie van Toelichting bij die laatste wet staat dat met het vereiste, dat de advocaat de uitsluitende bedoeling moet hebben om de belangen van zijn cliënt te behartigen, wordt beoogd het personen of instanties onmogelijk te maken om via een omweg de beschikking te krijgen over gegevens uit het justitiële documentatieregister van een persoon waarmee men een bepaalde (zakelijke) relatie heeft of juist wil aangaan. [4] De rechtbank overweegt dat gelet op het met de bepaling te beschermen belang, namelijk dat de informatie over betrokkene niet zomaar door anderen kan worden ingezien, artikel 26 van de Wpg zo moet worden uitgelegd dat ook een betrokkene die zelf inzage krijgt zich alleen kan laten bijstaan door een advocaat, die de uitsluitende bedoeling heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen. Het zou tegen de bescherming van de privacy van de betrokkene indruisen als anderen dan betrokkene zelf of diens advocaat de verwerkte gegevens zouden mogen inzien. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in de wettekst specifiek ‘advocaat’ wordt genoemd en niet ‘gemachtigde’. De rechtbank acht dit van belang, omdat een advocaat in een andere positie verkeert dan een andersoortige (professioneel) gemachtigde. Een advocaat is namelijk op grond van de wet gebonden aan specifiek voor zijn beroep geldende voorschriften en de Advocatenwet maakt disciplinaire maatregelen mogelijk als een advocaat voor iemand optreedt zonder daartoe opdracht te hebben gekregen. [5] Van strijd met de wet is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gebleken.
4.1.
Eiser voert aan dat inzage in één van de registraties is geweigerd. Verweerder heeft toegelicht dat dit niet juist in de bijlage bij het besluit is vermeld en dat eiser bij zijn daadwerkelijke inzage op 19 juli 2023 volledige inzage heeft gehad in deze registratie. Eiser kan zich niet herinneren dat hij inzage heeft gehad in deze registratie. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat eiser een nieuwe afspraak kan maken om de registratie opnieuw in te zien. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat van een weigering door verweerder tot inzage in de desbetreffende registratie niet is gebleken.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat onder politiegegeven wordt verstaan elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak. [6] De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. [7]
4.3.
Wat betreft registraties van de demonstraties heeft verweerder toegelicht dat door de politie slechts wordt vastgelegd wanneer en waar de demonstratie zal plaatsvinden en wie de contactpersoon is. Deze registratie wordt verwerkt onder de Algemene verordening gegevensbescherming (de AVG). Verweerder heeft ter zitting nader toegelicht dat wel sprake kan zijn van een registratie in het kader van de Wpg als een incident dan wel een onrechtmatigheid tijdens een demonstratie plaatsvindt, waarbij sprake is van daadwerkelijke handhaving en de politie in beeld komt ter uitvoering van de politietaak. Gelet op wat onder een politiegegeven wordt verstaan acht de rechtbank deze toelichting van verweerder niet onjuist. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat niet van iedere demonstratie een registratie in het kader van de Wpg is verwerkt. Het betoog van eiser is onvoldoende concreet om te veronderstellen dat er registraties van demonstraties zijn, die verweerder niet in de bijlage bij het besluit heeft vermeld en waarin eiser ten onrechte geen inzage heeft gekregen.
4.4.
Over de registratie van klachten die eiser bij de politie zou hebben ingediend, overweegt de rechtbank als volgt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat op een klachtenafhandeling de AVG van toepassing is en niet de Wpg. Een eventuele klachtregistratie valt dan ook niet binnen de reikwijdte van onderhavig verzoek, zodat deze beroepsgrond geen nadere bespreking behoeft.
4.5.
Wat betreft het ontbreken van registraties inzake twee strafrechtelijke onderzoeken overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat de informatie uit het systeem Octopus niet is meegenomen in de conversie naar de nieuwe politiesystemen en dat daarom niet alle registraties, die zien op eiser, uit de bevraging van het systeem naar voren zijn gekomen, staat vast dat in ieder geval het onderzoeksdossier Bamboe bekend is bij verweerder en dat daarin mogelijk gegevens over eiser zijn verwerkt. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat eiser in beginsel inzage kan krijgen in (een deel van) het onderzoeksdossier Bamboe voor zover dat ziet op gegevens in de zin van de Wpg. Dit betekent dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. De rechtbank geeft verweerder hierbij mee dat hij ook moet nagaan of het onderzoeksdossier RL 8017 onder hem berust en beoordelen of eiser, indien daarin gegevens over eiser zijn verwerkt, inzage kan krijgen in het betreffende dossier. Tot slot geeft de rechtbank verweerder mee in het nieuwe besluit op het bezwaar inzichtelijk te maken hoe de zoekslag is verricht.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing op het bezwaarschrift te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
5.1.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. [8] De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van zes weken.
5.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Namens eiser is een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 25 van de Wpg.
2.Artikel 27, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wpg.
3.Kamerstukken II, 2005-2006, 30327 nr. 3.
4.Kamerstukken II, 1995-1996, 24797 nr. 3.
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:157 en de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:916.
6.Artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg.
7.Artikel 3 en 4 van de Politiewet 2012.
8.Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb.