In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 19 februari 2013 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting heeft bevestigd. De belanghebbende had op 28 februari 2012 zijn auto geparkeerd voor een wasserette in de gemeente Arnhem, waar volgens de Parkeerverordening 2012 parkeerbelasting verschuldigd was. De belanghebbende heeft een zak met wasgoed ter reiniging afgegeven zonder de parkeerbelasting te voldoen. Het Hof oordeelde dat het kortstondig aanwezig zijn in de wasserette niet gelijkstaat aan laden en lossen, waardoor de heffing van parkeerbelasting gerechtvaardigd was.
In cassatie heeft de Hoge Raad de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Hof een onjuiste maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van de vraag of er sprake was van laden en lossen. De Hoge Raad oordeelde dat de belanghebbende zich moet kunnen beroepen op de uitzondering van laden en lossen, mits het voertuig uitsluitend stilstond voor de noodzakelijke handelingen die daarmee samenhangen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft ook bepaald dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten en heeft de gemeente Arnhem opgedragen het griffierecht van € 118 aan de belanghebbende te vergoeden. Dit arrest is uitgesproken op 7 maart 2014 door de vice-president en vier raadsheren.