ECLI:NL:GHAMS:2019:857

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
18/00126 t/m 18/00128
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting en verschoonbare termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen drie naheffingsaanslagen parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam zijn opgelegd. De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslagen opgelegd omdat belanghebbende niet had voldaan aan de verschuldigde parkeerbelasting. Na het indienen van bezwaren heeft de heffingsambtenaar deze ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, maar deze verklaarde de beroepen niet-ontvankelijk wegens een verschoonbare termijnoverschrijding. Belanghebbende stelde dat hij door ziekte niet in staat was om tijdig beroep in te stellen. Het Hof heeft de zaak op 5 februari 2019 behandeld en geconcludeerd dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd die de conclusie rechtvaardigden dat hij bezig was met laden of lossen van goederen, in plaats van parkeren. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en de hoger beroepen zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerken 18/00126, 18/00127 en 18/00128
26 februari 2019
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[naam] ,wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
tegen de uitspraken met kenmerken AMS 17/4845, 17/5068 en 17/5440 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in de gedingen tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,de heffingsambtenaar,
(gemachtigde: mr. B. Brekveld).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende drie naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd .
1.2.
Na tegen de naheffingsaanslagen gemaakte bezwaren heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend 24 juni 2017, 4 juli 2017 en 4 augustus 2017, de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld. Bij uitspraak van 22 februari 2018 heeft de rechtbank als volgt beslist :
“Beslissing
De rechtbank verklaart in de procedures 17/4845 (kenmerk Hof 18/00126) en 17/5068 (kenmerk Hof 18/00127) de beroepen niet-ontvankelijk.
De rechtbank verklaart in de procedure 17/5540 (kenmerk Hof 18/00128 het beroep ongegrond.”
1.4.
De tegen deze uitspraak door belanghebbende (in één geschrift) ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 21 maart 2018. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2019. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en namens de heffingsambtenaar de gemachtigde voornoemd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast.
2.1.
Belanghebbende is houder van [een auto] met kenteken [kenteken] (hierna: de Auto).
2.2.
Controle op het tijdig voldoen van de verschuldigde parkeerbelasting vindt in [plaats] plaats door, kortgezegd, een scanauto; een auto die rondrijdt en foto’s (‘scans’) maakt van de kentekens van stilstaande voertuigen. De gescande kentekens worden vergeleken met de kentekens van auto’s
waarvoor een parkeervergunning als bedoeld in artikel 4, lid 2 van de Verordening Parkeerbelastingen 2017 (verder de Verordening) is afgegeven;
waarvoor de parkeerbelasting als bedoeld in artikel 4, lid 1 van de Verordening is voldaan
(hierna: de Controle).
Zaak 18/00126
2.3.
De Auto stond op [datum 1] 2017 om circa [tijdstip 1] stil op [straatnaam] te [plaats] ter hoogte van huisnummer [huisnummer 1] .
2.4.
Bij Controle bleek dat de volgens de Verordening bij parkeren verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan. Om die reden is op 1 juni 2017 de in geschil zijnde naheffingsaanslag opgelegd.
2.5.
Bij uitspraak op bezwaar van 24 juni 2017 is de naheffingsaanslag gehandhaafd.
2.6.
Op 17 augustus 2017 heeft de rechtbank belanghebbendes tegen de uitspraak op bezwaar gerichte beroepschrift ontvangen.
Zaak 18/00127
2.7.
De Auto stond op [datum 2] 2017 om circa [tijdstip 2] stil op [straatnaam] te [plaats] ter hoogte van huisnummer [huisnummer 2] .
2.8.
Bij de Controle bleek dat de volgens de Verordening bij parkeren verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan. Om die reden is op 14 juni 2017 de in geschil zijnde naheffingsaanslag opgelegd.
2.9.
Bij uitspraak op bezwaar van 4 juli 2017 is de naheffingsaanslag gehandhaafd.
2.10.
Op 28 augustus 2017 heeft de rechtbank belanghebbendes tegen de uitspraak op bezwaar gerichte beroepschrift ontvangen.
Zaak 18/00128
2.11.
De Auto stond op [datum 3] 2017 om circa [tijdstip 3] stil op [straatnaam] te [plaats] ter hoogte van huisnummer [huisnummer 3] .
2.12.
Bij de Controle bleek dat de volgens de Verordening bij parkeren verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan. Om die reden is op 12 juli 2017 de in geschil zijnde naheffingsaanslag opgelegd.
2.13.
Bij uitspraak op bezwaar van 4 augustus 2017 is de naheffingsaanslag gehandhaafd.
2.14.
Op 13 september 2017 heeft de rechtbank belanghebbendes tegen de uitspraak op bezwaar gerichte beroepschrift ontvangen.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil:
Met betrekking tot 18/00126 en 18/00127 (rechtbankkenmerken 17/4845 en I7/5068)
3.1.
Is met betrekking tot het bij de rechtbank instellen van beroep sprake geweest van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 Awb?
Met betrekking tot alle hoger beroepszaken
3.2.
Is de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht opgelegd?
Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake was van ‘parkeren’, dan wel van ‘laden of lossen van zaken’ als bedoeld in artikel 2 onder a van de Verordening.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“De procedures 17/4845 en 17/5068
1. In de procedures 17/4845 en 17/5068 is allereerst de vraag of de rechtbank het beroep inhoudelijk zal behandelen. [belanghebbende] heeft in die procedures pas beroep ingesteld nadat de beroepstermijn al was verstreken. [belanghebbende] heeft gezegd dat hij te laat is geweest omdat hij wegens een ernstig ziekbed helaas niet in staat was om het beroep op tijd aan te leveren. Hij heeft rond het einde van de beroepstermijn een virus opgelopen, maar hij vindt zijn ziekte te persoonlijk om er meer over te zeggen. Hij heeft de mede-eigenaren van zijn [winkel] niet willen vragen om de beroepschriften voor hem in te dienen, omdat de naheffingsaanslagen een privékwestie waren.
2. De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht neemt de rechtbank het beroep alleen in behandeling als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [belanghebbende] in verzuim is geweest. Daarvoor moet [belanghebbende] aannemelijk maken dat er uitzonderlijke redenen waren om de beroepschriften te laat in te dienen.
3. De rechtbank vindt dat hij daarin niet is geslaagd. Voor het instellen van beroep is het voldoende om een korte brief te sturen aan het adres dat in de uitspraak op het bezwaar is vermeld. Een ziekte moet wel ernstig zijn om dat onmogelijk te maken. [belanghebbende] had daarom meer uitleg moeten geven over zijn ziekte. Natuurlijk is hij niet verplicht om persoonlijke dingen te vertellen, maar de rechtbank kan dan niet vaststellen dat er uitzonderlijke redenen waren om het beroep te laat in te dienen. Ook heeft [belanghebbende] niet duidelijk gemaakt waarom bijvoorbeeld de mede-eigenaren van de [winkel] , die tevens [familie] zijn, hem niet konden helpen .
4. De rechtbank zal de beroepen daarom niet-ontvankelijk verklaren en niet inhoudelijk beoordelen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Procedure 17/5440
5. (…)
6. [belanghebbende] vindt dat hij geen parkeerbelasting hoefde te betalen, omdat hij niet heeft geparkeerd. Volgens zijn bezwaarschrift was hij met de knipperlichten aan bezig met het laden en lossen van goederen. Bij de auto stond een passagier, die niemand van parkeerbeheer heeft waargenomen. [belanghebbende] kan de gegevens in de naheffingsaanslag daarom niet verifiëren op juistheid en echtheid, zo staat in het bezwaarschrift. Op de zitting heeft [belanghebbende] uitgelegd dat hij met zijn [familie] eigenaar is van een [winkel] in [straatnaam] . Hij had zijn auto alleen in het parkeervak gezet om etenswaren naar de [winkel] te brengen en daar in de gang te zetten.
7. De heffingsambtenaar vindt dat [belanghebbende] te weinig bijzonderheden noemt over het laden en lossen. [belanghebbende] vertelt volgens het verweerschrift niets over de wijze en duur van de handelingen, en over de afmetingen en het gewicht van de goederen. Op de zitting heeft [belanghebbende] geantwoord dat hij acht of negen minuten bezig was.
8. De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van artikel 225 van de Gemeentewet kan belasting worden geheven voor parkeren. Onder het begrip parkeren valt niet de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het onmiddellijk laden of lossen van zaken. Onder "onmiddellijk laden en lossen" wordt verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of een zodanig gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht.[voetnoot Zie Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:445] Volgens vaste rechtspraak moet iemand zelf aannemelijk maken dat hij bezig was met laden of lossen. [Zie Hof Amsterdam 10 oktober 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4311]
9. De rechtbank oordeelt dat [belanghebbende] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bezig was met laden of lossen. Daarvoor had hij minimaal een consistente en gedetailleerde beschrijving moeten geven van wat hij op dat moment aan het doen was. Die geeft [belanghebbende] niet. In het bezwaarschrift schrijft hij dat naast zijn auto een passagier stond, maar op de zitting zegt hij dat dit een vergissing is en dat bij de auto niemand aanwezig was. Op de foto's van de scanauto van parkeerbeheer is ook geen passagier te zien. In het bezwaarschrift schrijft [belanghebbende] dat de knipperlichten aanstonden, maar op de zitting is hij daar niet zeker van. Op de foto's zijn de knipperlichten uit. Dit kan toeval zijn, maar omdat er in totaal twaalf foto's zijn gemaakt is de kans dat de knipperlichten toch aanstonden wel heel klein.
Daarmee is wat [belanghebbende] in zijn bezwaarschrift naar voren heeft gebracht onjuist of onwaarschijnlijk gebleken.
10. De rechtbank concludeert daarom dat [belanghebbende] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bezig was met laden of lossen. Dit betekent dat hij parkeerde en dat hij parkeerbelasting verschuldigd was. De rechtbank geeft [belanghebbende] daarom geen gelijk.
11. Het beroep in procedure 17/5440 is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

5.Beoordeling van het geschil

Met betrekking tot 18/00126 en 18/00127 (rechtbank kenmerken 17/4845 en I7/5068)
5.1.
Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank op goede gronden (onder rechtsoverwegingen 1, 2 en 3) terecht geoordeeld dat belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Weliswaar kan - zoals belanghebbende betoogt - een tegen het einde van de beroepstermijn opgetreden ziekte grond opleveren een te laat verzonden beroepschrift ontvankelijk te achten (zie bijvoorbeeld HR 30 oktober 1996, ECLI:HR:1996:AA1720), maar dan rust de bewijslast dat zich een zodanig geval heeft voorgedaan op belanghebbende. Gelijk de rechtbank daartoe onder rechtsoverweging 3 heeft overwogen is hetgeen belanghebbende in dit verband heeft aangevoerd onvoldoende.
Met betrekking tot 18/00128 (rechtbank kenmerk 17/5440)
5.2.
Het Hof stelt voorop dat nu vast staat dat de Auto stilstond het, anders dan belanghebbende verdedigt, aan belanghebbende is om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken, die het oordeel rechtvaardigen dat geen sprake was van parkeren maar van ‘laden en lossen van zaken’. De omstandigheid dat het stilstaan van de auto slechts gedurende korte tijd is vastgelegd (door een langsrijdende scanauto) en dat geen (fysieke) hercontrole ter plaatse heeft plaatsgevonden brengt derhalve niet mee dat belanghebbendes betoog dat sprake is van laden en lossen reeds daarom zou moeten worden gevolgd. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank op goede gronden (onder rechtsoverwegingen 8, 9 en 10) terecht geoordeeld dat belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat er sprake was van ‘laden of lossen van zaken’ (als bedoeld in artikel 2 onder a van de Verordening).
5.3.
Hetgeen belanghebbende in hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank heeft aangevoerd, brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Zijn enkele door geen enkel bewijsmiddel ondersteunde verklaringen dat hij dozen vol met levensmiddelen (“saladebakken, soepbakken”) van minimaal 5 kg bij de groothandel had gekocht, dat hij die daarna bij zijn [winkel] aan het lossen was en dat hij daarbij 4 tot 6 keer heen en weer is gelopen tussen de Auto en de ‘voorraadkamer’, zijn onvoldoende (zoals ook de rechtbank onder 9 heeft overwogen).
5.4.
Ook het betoog van belanghebbende dat in eerdere - volgens belanghebbende ‘identieke’ - gevallen, de rechtbank oordeelde dat hij aan het ‘lossen’ was, kan hem niet baten. Immers in een geval als het onderhavige hangt het van
allefeiten en omstandigheden in het specifieke geval af, of sprake is van ‘lossen’. Reeds omdat niet aannemelijk is gemaakt dat alle feiten en omstandigheden in dit geval identiek waren aan de eerdere gevallen waar belanghebbende zich op beroept, volgt het Hof belanghebbende niet in zijn betoog. Daarnaast heeft te gelden dat ieder geval op zich zelf staat en dat de rechter slechts kan oordelen over de in geschil zijnde zaak.
Slotsom
5.5.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de hoger beroepen van belanghebbende ongegrond zijn. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. P.F. Goes, voorzitter, F.J.P.M. Haas en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 26 februari 2019 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.