In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam is opgelegd. De naheffingsaanslag werd opgelegd op 30 september 2015, nadat een parkeercontroleur had vastgesteld dat de auto van belanghebbende zonder geldig parkeerbewijs was geparkeerd. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar dit werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 14 december 2016 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld, dat op 26 december 2016 bij het Hof is ingekomen.
Tijdens de zitting op 23 augustus 2017 heeft het Hof de zaak behandeld. Belanghebbende stelde dat hij bezig was met het laden en lossen van een zwaar schilderij, en dat de auto niet op een fiscale parkeerplaats stond, maar op de stoep. Het Hof heeft echter vastgesteld dat de auto op een fiscale parkeerplaats stond en dat er geen bewijs was voor het onmiddellijk laden of lossen. De rechtbank had eerder al overwogen dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de auto geparkeerd stond zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was betaald. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt de bewijslast die op belanghebbende rustte om aan te tonen dat er sprake was van laden en lossen. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet aan deze bewijslast had voldaan, en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De beslissing van het Hof werd op 10 oktober 2017 in het openbaar uitgesproken.