ECLI:NL:GHAMS:2017:4313

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
16/00456
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting; beoordeling van laden en lossen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam is opgelegd. De naheffingsaanslag werd opgelegd op 10 juni 2015, nadat een parkeercontroleur had vastgesteld dat er geen geldig parkeerbewijs was voor de auto van belanghebbende, die op dat moment geparkeerd stond op een locatie waar parkeren was toegestaan. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die de uitspraak van de heffingsambtenaar heeft bevestigd. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam.

Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de argumenten van belanghebbende dat hij bezig was met het onmiddellijk laden en lossen van muziekinstrumenten. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet voldoende heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk aan het laden of lossen was, en dat de auto langer geparkeerd stond dan nodig was voor deze activiteiten. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat de auto op een fiscale parkeerplaats stond en dat er geen bewijs was voor de stelling van belanghebbende dat hij op de stoep had geparkeerd. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond, waarbij het de heffingsambtenaar in het gelijk stelt.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbende om voldoende bewijs te leveren voor zijn stelling dat hij aan het laden of lossen was, en dat de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. P.F. Goes, lid van de belastingkamer, en is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 16/00456
10 oktober 2017
uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr.drs. J.M.C. Niederer,),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 16/1796 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,de heffingsambtenaar,
(gemachtigde: mr. N.M. Kell).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 10 juni 2015 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting (verder de Naheffingsaanslag) opgelegd.
1.2.
Na tegen de naheffingsaanslag gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 9 maart 2016, het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 4 oktober 2016 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 20 oktober 2016. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 5 januari 2017 heeft het Hof van de heffingsambtenaar een ‘aanvulling op het verweerschrift’ (met bijlagen) ontvangen. Een kopie hiervan is op 11 januari 2017 naar belanghebbende gestuurd.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2017. Daarbij is verschenen mr. Kell voornoemd. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. Belanghebbendes gemachtigde is voor de zitting uitgenodigd bij aangetekende brief, met dagtekening 22 juni 2017 verzonden naar zijn adres [straat en plaats] [adres] ). Blijkens gegevens van PostNL (‘Track & Trace’) is de brief op 24 juni 2017 bezorgd op het adres van belanghebbendes gemachtigde en is voor de ontvangst getekend.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak - waarin belanghebbende en de heffingsambtenaar telkens zijn aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’ - de navolgende feiten vastgesteld:
2. Op 7 juni 2015 omstreeks 15:44 uur stond de auto van eiser, met kenteken [kenteken] (Hof verder: de Auto), geparkeerd op de locatie [straat] te [plaats] ter hoogte van huisnummer [nummer] (Hof: verder de Locatie). Bij controle heeft een parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam geconstateerd dat voor de auto geen geldig parkeerbewijs was geregistreerd. De parkeercontroleur heeft daarom de naheffingsaanslag opgelegd ter hoogte van € 58,90. De nageheven bedragen bestaan uit € 4,- parkeerbelasting en € 54,90 kosten van de naheffingsaanslag.
2.2.
Het Hof zal ook van bovenstaande feiten uitgaan; zij het met inachtneming van de volgende verbeteringen:
In de door de rechtbank vastgestelde feiten zal het Hof ‘geparkeerd’ schrappen. Of er sprake was van ‘parkeren’ was immers in geschil.
Niet de parkeercontroleur (op 7 juni 2015), maar de heffingsambtenaar heeft (op 10 juni 2015) de Naheffingsaanslag opgelegd.
2.3.
Het Hof voegt daar de volgende feiten aan toe:
2.3.1.
De controle op het betalen van parkeerbelasting werd uitgevoerd met behulp van een door de Gemeente ingehuurd bedrijf, te weten Cition, dat door middel van een “scanauto” de kentekens van stilstaande auto’s scant. Indien vervolgens bleek dat er geen parkeervergunning was afgegeven voor de stilstaande auto en dat er voor deze auto ook geen parkeerbelasting op aangifte was voldaan, werd een ‘controleur’ gevraagd de situatie ter plekke te beoordelen (hierna: de nacontrole). Op basis van de aldus verworven informatie besliste de heffingsambtenaar wel of geen naheffingsaanslag parkeerbelasting op te leggen.
2.3.2.
Van de zijde van de heffingsambtenaar is bij het verweerschrift in eerste aanleg een ‘scanoverzicht’ overgelegd. Dat overzicht bevat de volgende gegevens:
“Scanned
2015 jun 7 - 15:44:04
Confidence
(…)
Parked
Y
Process status
Gereed
Permit satatus
NHA
Message
(…)
Scan car
(…)
GPS valid
Y
GPS
[coördinaten]
Address
[straat] (P)
From
To
15:44:04 Initieel
15:44:24 Gescand
15:44:24 Gescand
15:49:05 Verdacht
15:49:05 Verdacht
15:50:04 Wacht op handhaver
15:50:04 Wacht op handhaver
15:51:09 Controle door handhaver
15:51:09 Controle door handhaver
15:51:29 Gereed”
2.3.3.
Door de heffingsambtenaar is in hoger beroep een nader stuk (met bijlagen) ingezonden (zie 1.5). Tot de bijlage behoort een foto waarop het kenteken van de Auto is te zien. Onder de foto’s staan gegevens betreffende de Naheffingsaanslag, alsmede gegevens met betrekking tot de Auto (onder andere kenteken, merk, kleur en type).

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de Naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:
Stond de Auto deels op een plek waar parkeren ingevolge een wettelijk voorschrift verboden was (zoals belanghebbende stelt en de heffingsambtenaar betwist)? en/of
Was belanghebbende ten tijde van de nacontrole aan het onmiddellijk laden of lossen van zaken als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a van de Verordening Parkeerbelastingen 2016 van de gemeente Amsterdam (hierna de Verordening).
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“Overwegingen
1. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, aan het juiste adres verzonden op 26 juli 2016, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Verder is uit informatie van Post.nl gebleken dat de brief van 26 juli 2016 op 27 juli 2016 bij eisers gemachtigde is afgeleverd. (…)
3. Eiser heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de naheffingsaanslag. Eiser heeft daartoe, samengevat, aangevoerd dat hij geen parkeerbelasting verschuldigd was omdat de auto op de stoep stond geparkeerd en er dus geen sprake was van fiscaal parkeren.
Verder heeft eiser aangevoerd dat er sprake was van een korte tijd stilstaan voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen (muziekinstrumenten). Daarnaast volgt niet uit de stukken dat de parkeercontroleur het voertuig na de scan nog heeft gecontroleerd. Er is slechts een scan overgelegd van de scanauto. Uit de stukken volgt ook niet dat aan een eventuele verklaring van de parkeercontroleur bijzondere bewijskracht moet worden gehecht. Tot slot had verweerder eiser op grond van artikel 7:9 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) moeten informeren over de bij de parkeercontroleur ingewonnen informatie en hem in de gelegenheid moeten stellen te reageren en ontbreekt er een verslag van de hoorzitting.
4. Volgens verweerder is de auto stilgezet op een fiscale parkeerplek. Op 7 juni 2015 om 15:44 uur is tijdens een controle door de scanauto van Cition de auto van eiser geparkeerd aangetroffen zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was betaald. Om 15:51 uur is er nog een controle uitgevoerd door de parkeercontroleur. Uit de gegevens van de scanauto van Cition blijkt dat eiser in ieder geval zeven minuten geparkeerd heeft gestaan. Er is niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van het onmiddellijk laden en lossen. Volgens verweerder was er dan ook sprake van parkeren in de zin van de Verordening Parkeerbelastingen 2015-II van de gemeente Amsterdam (de Verordening).
5.1.
Op grond van artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder ‘parkeren’ verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen, dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden. Deze definitie is vrijwel gelijkluidend aan de definitie van parkeren die in artikel 225 van de Gemeentewet is opgenomen.
5.2.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Verordening is de parkeerbelasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
6. De rechtbank stelt vast dat uit de door verweerder overgelegde gegevens van de scanauto blijkt dat het voertuig van eiser met kenteken [kenteken] om 15:44 uur voor het eerst is gescand op de locatie met GPS-coördinaten [coördinaten] en daarna gedurende in ieder geval ongeveer zeven minuten op deze locatie heeft gestaan. Deze GPS-coördinaten komen overeen met een fiscale parkeerplaats aan de [straat] ter hoogte van huisnummer [nummer] . Hoewel er een zekere marge in acht dient te worden genomen tussen de GPS-coördinaten en de locatie waar een voertuig wordt aangetroffen, is dit onvoldoende om aan te nemen dat eiser zijn voertuig op de stoep had geparkeerd. De rechtbank concludeert dat verweerder met de gegevens van de scanauto in combinatie met de foto waarop aan de linker voorzijde de contouren van een boom kunnen worden waargenomen en de ter zitting gegeven toelichting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser heeft geparkeerd op een fiscale parkeerplaats. Eiser heeft daar behoudens zijn stelling dat hij op de stoep heeft geparkeerd, niets tegenover gesteld.
Dat sprake was van laden- en lossen van muziekinstrumenten en eiser geen parkeerbelasting verschuldigd was, heeft eiser eveneens op geen enkele wijze onderbouwd. Evenmin heeft eiser inzicht gegeven in de omvang en het gewicht van de muziekinstrumenten. Bovendien heeft verweerder er op gewezen dat de parkeercontroleur ter plaatse geen laad- en losactiviteiten heeft waargenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is aldus niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van laden en lossen en was er dan ook sprake van parkeren als in artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening op grond waarvan eiser parkeerbelasting verschuldigd was.
7. Zoals uit rechtsoverweging 6 blijkt heeft er om 15:51 uur wel degelijk een controle door een parkeercontroleur plaatsgevonden. De beroepsgrond van eiser dat de parkeercontroleur de auto na de scan niet meer heeft gecontroleerd, slaagt dan ook niet.
8. Verder is niet gebleken dat er extra informatie door verweerder is verkregen van de parkeercontroleur zoals gesteld door eiser. Verweerder heeft ter zitting ook toegelicht dat dit niet het geval is. Nu van feiten en/of omstandigheden die pas ná de telefonische hoorzitting van 23 februari 2016 bekend zijn geworden geen sprake is, is artikel 7:9 van de Awb niet geschonden. Voor zover eiser heeft gesteld dat er een verslag van de (telefonische) hoorzitting ontbreekt, oordeelt de rechtbank dat uit artikel 7:7 van de Awb weliswaar volgt dat van het horen een verslag wordt opgemaakt, maar dat de wet niet voorschrijft in welke vorm het verslag dient te worden gegoten en hoe uitgebreid het dient te zijn. Ook is er geen wettelijke verplichting het verslag aan een belanghebbende toe te zenden alvorens een uitspraak op bezwaar te nemen. Uit hetgeen door eiser naar voren is gebracht, is de rechtbank niet gebleken dat de korte weergave van de hoorzitting zoals neergelegd in de uitspraak op bezwaar onjuist of onvolledig is. Van schending van artikel 7:7 van de Awb is derhalve ook geen sprake.
9. Nu is vastgesteld dat sprake is van parkeren in de zin van de Verordening en door eiser niet is betwist dat hij geen parkeerbelasting heeft voldaan, heeft het belastbaar feit zich voorgedaan en is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Eerste geschilpunt
5.1.1.
Op basis van de door de heffingsambtenaar ingebrachte gegevens komt het Hof tot het oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de Auto op de Locatie - anders dan belanghebbende stelt - niet deels op het trottoir en deels op een los- en laadplek stond. In deze uitspraak verstaat het Hof onder een los- en laadplek een plek voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen waarop parkeren ingevolge het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) niet toegestaan was.
5.1.2.
In dit verband acht het Hof met name het eerderbedoelde scanoverzicht van belang. Uit dat overzicht, mede gelet op hetgeen de heffingsambtenaar overigens gesteld en verklaard heeft, acht het Hof aannemelijk dat de scanauto de Auto van belanghebbende omstreeks 15:44 op de Locatie ter hoogte van huisnummer [nummer] gescand heeft, dat een paar minuten daarna bleek dat voor het parkeren op de Locatie en dat tijdstip geen parkeerbelasting was voldaan, en dat bij de nacontrole om 15:51 bleek “dat het voertuig niet geparkeerd stond op de stoep”. Tevens acht het Hof, in aanmerking genomen hetgeen de heffingsambtenaar in zijn bij de rechtbank ingediende verweerschrift daarover schreef, aannemelijk dat indien bij de nacontrole zou zijn gebleken dat de Auto deels op een ‘los- en laadplek’ had gestaan, de desbetreffende controleur hier melding van zou hebben gemaakt (en de Naheffingsaanslag niet zou zijn opgelegd).
5.1.3.
Aan het voorgaande doet niet af dat - zoals belanghebbende stelt -
“het volstrekt onduidelijk (is) hoe de rechtbank tot de overweging komt dat de in de bestreden uitspraak genoemde coördinaten overeenkomen met een fiscale parkeerplek. Voor zover de rechtbank dit ambtshalve heeft gecontroleerd of vastgesteld, betoogt appellant dat de rechtbank dusdoende buiten het geding treedt. Een feit van algemene bekendheid is het evenwel niet”.
5.1.4.
Weliswaar kan belanghebbende worden toegegeven dat onvoldoende duidelijk is waarop de rechtbank haar oordeel baseert dat de GPS-coördinaten “overeen (komen) met een fiscale parkeerplaats aan de [straat] ter hoogte van huisnummer [nummer] ”. Uit hetgeen de heffingsambtenaar heeft ingebracht volgt veeleer dat de coördinaten, die vermeld staan op het scanoverzicht als vermeld onder 2.3.2, niet de positie van de Auto maar de positie van de - rijdende - scanauto ten tijde van de scan aangeven.
Deze grief tegen de rechtbankuitspraak kan belanghebbende echter niet baten. Immers, zoals uit rechtsoverweging 5.1.2 volgt, heeft het Hof zijn oordeel niet op deze coördinaten gebaseerd.
5.2.
Tweede geschilpunt
5.2.1.
Het Hof stelt voorop dat voor de vraag of sprake van het ‘onmiddellijk laden of lossen van zaken’ de bewijslast op belanghebbende rust.
5.2.2.
Onder “onmiddellijk laden en lossen” dient te worden verstaan “het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht” HR, 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:445).
5.2.3.
Belanghebbende heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat sprake was van onmiddellijk laden en lossen in vorenbedoelde zin. In ieder geval is onvoldoende dat belanghebbendes gemachtigde stelt dat hij ten tijde van de scan:
“bezig (was) met het uitladen van muziekinstrumenten. Ter plaatse is het [naam] gevestigd. Rechts naast het [naam] bevindt zich een supermarkt met daarvoor een speciale laad- en losplaats met kruismarkering op de straat. (…) Appellant was daar enige tijd bezig met het telkens brengen van muziekinstrumenten. Die dag gaf appellant, musicus van beroep, namelijk een concert in het [naam] . Hij heeft diverse malen heen en weer gereden van en naar het [naam] om de instrumenten te brengen. Het kan daarom zeer goed mogelijk zijn dat op diverse tijdstippen de auto van appellant in die omgeving is waargenomen.”
alsmede dat
“(d)e rechtbank (…) blijkens haar overweging dat eiser evenmin inzicht heeft gegeven in de omvang en het gewicht van de muziekinstrumenten slechts blijk (geeft) van het feit dat zij niet weet wat een pianola en een cimbaal zijn.”
5.2.4.
De heffingsambtenaar heeft daar onder andere tegenovergesteld:
“De controleurs hebben op ( 7 juni 2015) een melding van de scanauto die alle voertuigkentekens al rijdend controleert, ontvangen dat er geen parkeerrecht was voor (belanghebbendes) auto. Vervolgens hebben de controleurs enige tijd later geen onmiddellijke laad- en losactiviteiten waargenomen en geen personen zien in- of uitstappen. Tevens hebben de controleurs vastgesteld dat het voertuig niet geparkeerd stond op de stoep. Dit wordt bevestigd door de scangegevens en (…) scanfoto.”
5.2.5.
Met de onder 5.2.3 weergegeven citaten, noch anderszins, heeft belanghebbende - ook indien het Hof er veronderstellenderwijs vanuit gaat dat belanghebbende korte tijd na de scan in het [naam] met zijn trio een muziekoptreden verzorgde - aannemelijk gemaakt dat hij een pianola en/of een cimbaal naar de Locatie vervoerde. Allereerst omdat uit het door belanghebbende in hoger beroep ingebrachte document betreffende zijn optreden af te leiden valt dat geen lid van het trio een pianola bespeelde op 7 juni 2015, en voorts omdat uit bovenstaande citaten niet volgt dat de tijdens het optreden bespeelde instrumenten (volgens een door belanghebbende ingebrachte internet publicatie: een piano, een viool en een cimbaal) met de Auto naar het [naam] gebracht zijn.
5.2.6.
Daar komt bij dat uit de onder 5.2.4 vermelde citaten en/of uit het overige door belanghebbende ingebrachte, niet kan worden afgeleid dat de muziekinstrumenten - waarvan belanghebbende stelt dat hij ze met de Auto vervoerde - van een zodanige omvang of gewicht waren dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan met een voertuig naar de Locatie gebracht konden worden.
5.2.7.
Ook volgt uit al hetgeen belanghebbende heeft ingebracht niet dat sprake is geweest van (1) het bij
voortduringuitladen van zaken (2)
onmiddellijknadat het voertuig tot stilstand is gebracht, (3) gedurende de tijd die daarvoor
nodig is. Het Hof acht aannemelijk dat de controleurs die de nacontrole omstreeks 15.51 uitvoerden niet hebben waargenomen dat bij voortduring muziekinstrumenten uit de Auto werden uitgeladen. Hun waarneming duidt er veeleer op dat de Auto langer stilgestaan heeft op de Locatie dan nodig was voor het onmiddellijk uitladen van zaken (zie 5.2.4). Dat de nacontrole - zoals belanghebbende stelt - te kort was om te kunnen concluderen dat geen sprake was van het bij voortduring onmiddellijk uitladen van zaken, acht het Hof niet aannemelijk.
5.2.8.
Derhalve concludeert het Hof dat belanghebbende niet aan zijn onder 5.2.1 bedoelde bewijslast heeft voldaan.
5.3.
Belanghebbende heeft ook onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie nopen dat de heffingsambtenaar enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden. In ieder geval heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de heffingsambtenaar onzorgvuldig gehandeld heeft.
5.4.
Met betrekking tot belanghebbendes stelling dat artikel 7:4 van de Awb is geschonden, oordeelt het Hof dat uit de gedingstukken volgt dat belanghebbende de relevante stukken voorafgaand aan het horen heeft kunnen inzien. Uit niets volgt dat voornoemd artikel is geschonden.
5.5.1.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat van het (telefonisch) horen in de bezwaarfase ten onrechte geen verslag (als bedoeld in artikel 7:7 Awb) is gemaakt.
5.5.2.
Tijdens de parlementaire behandeling is over deze bepaling opgemerkt:
“Het zal van de omstandigheden van het geval en van het bestuursorgaan afhangen in welke vorm een verslag wordt gegoten en hoe uitgebreid het is. Zeer bepalend daarvoor is, in hoeverre op de hoorzitting nieuwe feiten of omstandigheden naar voren komen, die nog niet in de schriftelijke stukken aan de orde zijn geweest.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de plicht tot verslaglegging op verschillende wijzen vorm kan worden gegeven. Zo kan, in plaats van een afzonderlijk verslag, ook uit de beslissing op het bezwaar blijken van hetgeen tijdens de hoorzitting is verhandeld.”
MvT, Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, p. 151.
5.5.3.
Het Hof is van oordeel dat, in aanmerking genomen hetgeen belanghebbende in zijn hoger beroepschrift schrijft over wat hij tijdens het horen verklaard heeft, uit de uitspraak op bezwaar in voldoende mate blijkt van “hetgeen tijdens de hoorzitting is verhandeld”. Een afzonderlijk verslag was derhalve niet nodig.
5.6.
Op basis van voorgaande rechtsoverwegingen concludeert het Hof dat de Auto op de Locatie op 7 juni 2015 omstreeks 15.51 geparkeerd heeft gestaan. Vaststaat dat de daarvoor verschuldigde parkeerbelasting niet is betaald. De Naheffingsaanslag is derhalve terecht opgelegd.
5.7.
Slotsom
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. P.F. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 10 oktober 2017 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.