In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam is opgelegd. De naheffingsaanslag werd opgelegd op 10 juni 2015, nadat een parkeercontroleur had vastgesteld dat er geen geldig parkeerbewijs was voor de auto van belanghebbende, die op dat moment geparkeerd stond op een locatie waar parkeren was toegestaan. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die de uitspraak van de heffingsambtenaar heeft bevestigd. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam.
Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de argumenten van belanghebbende dat hij bezig was met het onmiddellijk laden en lossen van muziekinstrumenten. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet voldoende heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk aan het laden of lossen was, en dat de auto langer geparkeerd stond dan nodig was voor deze activiteiten. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat de auto op een fiscale parkeerplaats stond en dat er geen bewijs was voor de stelling van belanghebbende dat hij op de stoep had geparkeerd. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond, waarbij het de heffingsambtenaar in het gelijk stelt.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbende om voldoende bewijs te leveren voor zijn stelling dat hij aan het laden of lossen was, en dat de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. P.F. Goes, lid van de belastingkamer, en is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2017.