In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende is opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad. De belanghebbende, die zich op het standpunt stelt dat hij bezig was met het onmiddellijk laden en lossen van goederen, heeft de naheffingsaanslag betwist. De heffingsambtenaar heeft echter vastgesteld dat de auto van de belanghebbende op 27 juni 2015 om 15:50 uur stil stond in een parkeervak zonder dat er parkeerbelasting was voldaan. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de belanghebbende niet voldoende heeft onderbouwd dat er daadwerkelijk sprake was van laden en lossen. De foto’s die door de heffingsambtenaar zijn overgelegd, tonen aan dat de auto leeg was en de portieren gesloten waren, zonder dat er activiteiten waarneembaar waren. Het Hof oordeelt dat de belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichting om de redengevende feiten en omstandigheden te concretiseren die zijn stelling zouden onderbouwen.
Daarnaast is er een discussie over de schending van de hoorplicht. De belanghebbende stelt dat zij niet op de hoogte was van de verklaring van de parkeercontroleur die in de beroepsprocedure is ingebracht. Het Hof oordeelt echter dat de waarheidsvinding niet op relevante wijze is geschaad, omdat de belanghebbende tijdens het hoorgesprek op de hoogte is gebracht van de relevante feiten en omstandigheden. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.