ECLI:NL:HR:1975:AJ4297

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juni 1975
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
67757
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • M. Dubbink
  • A. Moons
  • J. Vroom
  • F. Fikkert
  • H. Bronkhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over overtreding parkeerverbod en de interpretatie van laden en lossen van goederen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof, dat op 30 september 1974 een eerdere veroordeling van de rekwirant door de Kantonrechter te Amsterdam heeft bevestigd. De rekwirant was veroordeeld tot een geldboete van twintig gulden voor het overtreden van een parkeerverbod, zoals vastgelegd in artikel 8 jo. 119 jo. bord 49 van bijlage II van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV). De rekwirant voerde aan dat hij handelde in het kader van het laden en lossen van goederen, in dit geval het brengen van kentekenbewijzen in en uit zijn voertuig.

De Hoge Raad overweegt dat het begrip 'laden en lossen' in de context van artikel 86 RVV uitsluitend betrekking heeft op het onmiddellijk laden en lossen van goederen die niet of bezwaarlijk anders dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht. De Hoge Raad concludeert dat het brengen van kentekenbewijzen niet kan worden aangemerkt als 'laden en lossen' in de zin van dit artikel. De rekwirant had zijn voertuig geparkeerd in strijd met het verkeersbord, en de handelingen die hij verrichtte, vallen niet onder de uitzonderingen die de wet biedt voor laden en lossen.

De Hoge Raad verwerpt het beroep van de rekwirant en bevestigt de uitspraak van het Hof. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de wetgeving omtrent parkeren en de interpretatie van 'goederen' en 'laden en lossen' zorgvuldig te hanteren, waarbij de reikwijdte van de wet niet mag worden overschreden. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het duidelijkheid biedt over de toepassing van verkeersregels in situaties waarin voertuigen tijdelijk worden geparkeerd voor het afhandelen van administratieve handelingen.

Uitspraak

10 juni 1975
Nr. 67757
LM
De Hoge Raad der Nederlanden,
Op het beroep van
[rekwirant], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1921, wonende te
[woonplaats], rekwirant van cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te
Amsterdamvan 30 september 1974, houdende — na verwijzing van de zaak bij arrest van de Hoge Raad van 28 mei 1974 — in hoger beroep bevestiging met aanvullingen als in het bestreden arrest vermeld van een vonnis van de Kantonrechter te Amsterdam van 10 mei 1973, waarbij de rekwirant terzake van het tenlastegelegde is veroordeeld tot een geldboete van twintig gulden, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door één dag hechtenis, hebbende het Hof het tenlastegelegde bewezen verklaard en het bewezenverklaarde gekwalificeerd als ‘’overtreding van een gedragsregel vastgesteld krachtens artikel 8 in verband met artikel 119 (bord 49 van bijlage II) van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens’’;
Gehoord het verslag van de raadsheer-rapporteur;
Gezien het gerechtelijk schrijven namens de Procureur-Generaal aan de rekwirant uitgereikt ter kennisgeving van de dag voor de behandeling van deze zaak bepaald;
Gelet op het middel van cassatie, namens de rekwirant door Mr. W.J.Welfort, advocaat te ‘s-Gravenhage, voorgesteld en toegelicht bij schriftuur, luidende:
‘’Schending of verkeerde toepassing van de wet, in het bijzonder van artikel 86 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens;
Toelichting:
De vraag of hier een strafbaar feit is begaan, met name of een parkeerverbod door client is overtreden, spitst zich toe op de volgende vragen: Kunnen ‘’kentekenbewijzen’’ al dan niet als ‘’goederen’’ worden aangemerkt, als bedoeld in artikel 86 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens en kan het ‘’leggen in’’ of het ‘’brengen uit’’ de auto van die kentekenbewijzen worden aangemerkt als ‘’laden’’ of ‘’lossen’’ als in genoemd artikel bedoeld?
Kentekenbewijzen vallen onder de omschrijving van roerende goederen, zoals die te vinden is in de 4e afdeling van titel 1 van boek II van het burgerlijk wetboek. Indien bij de wet die uitdrukking wordt gebezigd, wordt die uitdrukking geacht de voorwerpen te betreffen in genoemde afdeling van het burgerlijk wetboek gedefinieerd, aldus artikel 568 van het burgerlijk wetboek. In de 5e afdeling van titel 13 van boek II van het wetboek van koophandel, dat handelt over het vervoer van goederen, is het begrip ‘’goederen’’ niet nader omschreven. Analogische interpretatie conform het begrip van ‘’goederen’’ zoals dat in het burgerlijk wetboek omschreven is, ligt voor de hand. Datzelfde geldt met betrekking tot het begrip ‘’goederen’’ bedoeld in het artikel 86 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens.
Ik betwist, dat het begrip ‘’goederen’’ door de omvang daarvan bepaald wordt. Deze beperking is niet op de wet gebaseerd. De procureur-generaal bij uw raad noemde ter gelegenheid van de eerste behandeling van deze zaak voor uw raad de telegrambesteller die parkeerde en van wie aangenomen werd dat hij daartoe op grond van de handelingen die hij verrichtte ook het recht had. De handelingen van client verschilden nauwelijks van die van de telegrambesteller!
Kan het ‘’afgeven’’ of ‘’ophalen’’ van kentekenbewijzen worden aangemerkt als ‘’lossen’’ of ‘’laden’’? Het gaat niet om het ‘’afgeven’’ of ‘’ophalen’’ want dat gebeurt i.c. in het belastingkantoor, maar om het ‘’leggen in’’ of ‘’brengen uit’’ de auto van de kentekenbewijzen. ‘’Laden’’ is volgens Van Dale ‘’iets op iets leggen’’; etymologisch is ‘’laden’’ gelijk aan ‘’leggen’’. ‘’Lossen’’ is volgens Van Dale: ‘’brengen uit’’; etymologisch ‘’vrij maken van’’.
‘’Brengen uit’’ de auto en ‘’leggen in’’ de auto is synoniem met ‘’lossen’’ en ‘’laden’’.
De procureur-generaal bij uw raad verklaarde destijds niet nader hoe hij tot de m.i. onjuiste opvatting komt, dat een parkeren als client deed, niet met de ratio van de wet overeenkomt. Hij noemt geen bron, waaruit hij het materiaal voor deze stelling put. Naar mijn mening moet de wetgever hebben bedoeld het
willekeuriglaten staan van een auto te hebben willen tegengaan. In het onderhavige geval is de auto niet op een willekeurige plaats geparkeerd, maar concreet bij het gebouw, waar client de kentekenbewijzen uit de auto bracht of ze daarin legde. De zaak zou anders hebben gelegen, indien client de auto ergens zou hebben laten staan om geen andere reden, dan dat hij de auto kwijt wilde om een wandelingetje te maken.
Ik wil tenslotte ingaan op de noot, die prof. mr. T.W. van Veen bij de uitspraak van uw raad plaatste in NJ 1974 no 331. Bovenaan pag. 882, 2e kolom, vermeldt de annotatie: ‘’Want inderdaad is de omvang van wat gelost of geladen moet worden beslissend voor de vraag of het voertuig ter plaatse
moetzijn. Het criterium ‘’moeten’’ is m.i. onjuist. Alleen al hierom, omdat dit criterium aanleiding zal geven tot een reeks twijfelgevallen: Als ik een koffer op het station in bewaring wil geven,
moetmijn taxi dan voor het station parkeren of kan ik een paar straten met die koffer in mijn hand lopen naar het station, om die koffer daar af te geven of in een box achter slot te doen? Het juiste criterium is m.i. niet of men op de plaats waar men parkeert
moetzijn, maar of er een reden is waarom men juist dáár moet staan en die reden moet dan zijn dat dáár iets te laden of te lossen valt. Het criterium moet dus niet zijn de omvang van de goederen die men lost of laadt, maar dat men goederen dáár en niet ergens anders te laden of te lossen heeft. Laat men de auto staan om een wandelingetje te maken, dan is men fout.
De beperking die prof. Van Veen aanvoert is m.i. niet op de wet gebaseerd: immers de wet zegt niet dat men alleen mag parkeren als dat vanwege de omvang der goederen noodzakelijk is’’;
Gehoord de Advocaat-Generaal Remmelink in zijn conclusie strekkende tot verwerping van het ingestelde beroep;
Overwegende dat bij het bestreden arrest ten laste van rekwirant bewezen is verklaard:
‘’dat hij op 2 oktober 1972 te 11.40 uur te Amsterdam als bestuurder van een vierwielig motorvoertuig op de voor het openbaar verkeer openstaande weg de Oude Hoogstraat geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens, immers dit voertuig heeft geparkeerd aan een zijde van die weg in strijd met een aldaar geplaatst bord 49 van Bijlage II van genoemd Reglement;
welk bord inhield een verbod om toen aan die zijde van die weg te parkeren’’;
Overwegende dat het hof daartoe onder meer als bewijsmiddel heeft gebezigd de ter terechtzitting van het Hof door de vertegenwoordiger van rekwirant afgelegde verklaring, luidende:
‘’dat verdachte op 2 oktober 1972 te omstreeks 11.30 uur een vierwielig motorrijtuig op de Oude Hoogstraat te Amsterdam heeft laten staan aan een zijde van die weg, terwijl aan die zijde een bord 49 van bijlage II van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens was geplaatst dat inhield een verbod om aldaar te parkeren; dat verdachte daarop het aan die weg gelegen Oost Indisch Huis is binnengegaan, er ten kantore van de Ontvanger der invoerrechten en accijnzen enige kentekenbewijzen heeft afgegeven of opgehaald en na korte tijd met dat motorvoertuig is weggereden’’;
Overwegende dat in het bestreden arrest, voor zoveel thans van belang, is overwogen:
‘’dat namens verdachte is betoogd dat hij moet worden vrijgesproken van het telastegelegde omdat het afgeven of ophalen van kentekenbewijzen als door verdachte gedaan moet worden aangemerkt als lossen of laden van goederen in de zin van artikel 86 van voormeld reglement;
dat het spraakgebruik er zich tegen verzet om onder ’laden en lossen van goederen’ te begrijpen het brengen van voorwerpen van zo geringe omvang als die van ’enige kentekenbewijzen’ in en uit het betrokken voertuig;
dat het begrijpelijk is dat de wetgever op het verbod voertuigen te doen of laten staan een uitzondering heeft toegelaten voor het geval van laden en lossen van voorwerpen, die niet of bezwaarlijk anders dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht maar niet wel valt in te zien, waarom de wetgever reden zou hebben gevonden om mede van dat verbod uit te zonderen het geval van halen of brengen per voertuig van voorwerpen die zeer wel zonder voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht’’;
Overwegende ten aanzien van het middel:
dat artikel 86 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens, voor zover dit onder parkeren niet begrepen doet zijn het doen of laten staan van voertuigen gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen, uitsluitend beoogt daarmede te voorkomen, dat als gevolg van een parkeerverbod het bezorgen of ophalen van goederen, die niet of bezwaarlijk anders dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht, niet zonder overtreding der wet mogelijk zou zijn;
dat het Hof dan ook terecht het brengen van enige kentekenbewijzen in en uit het in de bewezenverklaring bedoelde voertuig niet heeft aangemerkt als ‘’laden en lossen van goederen’’ in de zin van genoemd artikel 86, en het middel tevergeefs tegen deze opvatting opkomt;
Verwerpt het beroep.
Gewezen te ’s-Gravenhage bij Mrs. Dubbink, Vice-President, Moons, Vroom, Fikkert en Bronkhorst, Raden, in bijzijn van de Substituut-Griffier Sarolea, die dit arrest hebben ondertekend en door voornoemde Vice-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van de tiende juni 1900 vijf en zeventig in tegenwoordigheid van de Advocaat-Generaal ten Kate.