ECLI:NL:GHAMS:2016:677

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
29 februari 2016
Zaaknummer
23-001300-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van gewoontewitwassen en vuurwapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van de beschuldigingen van gewoontewitwassen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het hof heeft het hoger beroep van zowel de verdachte als het openbaar ministerie behandeld. De verdachte was beschuldigd van het witwassen van aanzienlijke geldbedragen, die in een kluis waren aangetroffen, en het voorhanden hebben van een revolver en munitie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte contante geldbedragen van in totaal ongeveer € 595.600 en € 20.000 in de kluis had, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard. De verdachte had verklaard dat het geld afkomstig was van een Zwitserse bankrekening, maar het hof oordeelde dat deze verklaring niet voldoende was om de herkomst van het geld te verantwoorden. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het witwassen van de Rolex-horloges en de rode doos met diamanten, omdat er onvoldoende bewijs was dat deze voorwerpen van misdrijf afkomstig waren. Echter, het hof heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, en heeft hem hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de rechtbank vernietigd en de verdachte gedeeltelijk schuldig bevonden, waarbij het openbaar ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraak van het witwassen van de diamanten.

Uitspraak

parketnummer: 23-001300-14
datum uitspraak: 26 februari 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 maart 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-520128-08 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
[adres] .

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen hem onder 3 (primair en subsidiair) is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte beperkt ingesteld, namelijk ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, en is derhalve niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Het openbaar ministerie heeft eveneens hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep is onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen voornoemde in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak voor het onder 3 tenlastegelegde. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 4 februari 2016 medegedeeld dat het openbaar ministerie berust in de gegeven vrijspraak. Gelet op dit standpunt en nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met de voortgezette behandeling van het onder 3 tenlastegelegde feit, zal het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak voor het onder 3 (primair en subsidiair) tenlastegelegde.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4, 5 en 12 februari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 25 november 2008 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of Hillegom en/of Hensbroek, althans in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een gewoonte heeft/hebben gemaakt van het plegen van witwassen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) van een of meer voorwerp(en), te weten (in ieder geval):
- een (contant) geldbedrag (van in totaal ongeveer 595.600,- euro) en/of
een of meer goed(eren), te weten:
- 2 horloges van [A.K.] ;
* een zilverkleurig horloge, merk Rolex, type Oyster Perpetual en/of
* een goudkleurig horloge, merk Rolex, type Yacht-Master;
- een rode doos, inhoudende een hoeveelheid diamanten/briljanten (ter waarde van ongeveer een paar honderdduizend euro);
- een (contant) geldbedrag van 20.000,- euro;
althans van enig(e) voorwerp(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben verborgen en/of heeft/hebben verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) is en/of dat/die voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben
en/of
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en aldaar (telkens) een of meer voorwerp(en), te weten (in ieder geval):
- een (contant) geldbedrag (van in totaal ongeveer 595.600,- euro) en/of een of meer goed(eren), te weten:
- 2 horloges van [A.K.] ;
* een zilverkleurig horloge, merk Rolex, type Oyster Perpetual en/of
* een goudkleurig horloge, merk Rolex, type Yacht-Master;
- een rode doos, inhoudende een hoeveelheid diamanten/briljanten (ter waarde van ongeveer een paar honderdduizend euro);
- een (contant) geldbedrag van 20.000,- euro;
althans enig(e) voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk-geheel of gedeeltelijk afkomstig is/zijn uit enig misdrijf;
1. subsidiair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 25 november 2008 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of Hillegom en/of Hensbroek, althans in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en), (telkens) van een of meer voorwerp(en), te weten (in ieder geval):
- een (contant) geldbedrag (van in totaal ongeveer 595.600,- euro) en/of een of meer goed(eren), te weten:
- 2 horloges van [A.K.] ;
* een zilverkleurig horloge, merk Rolex, type Oyster Perpetual en/of
* een goudkleurig horloge, merk Rolex, type Yacht-Master;
- een rode doos, inhoudende een hoeveelheid diamanten/briljanten (ter waarde van ongeveer een paar honderdduizend euro);
- een (contant) geldbedrag (van 20.000,- euro);
althans van enig(e) voorwerp(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of heeft/hebben verhuld, althans heeft/hebben verborgen en/of heeft/hebben verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) is, en/of dat/die voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben
en/of
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en aldaar (telkens) een of meer voorwerp(en), te weten (in ieder geval):
- een (contant) geldbedrag van in totaal ongeveer 595.600,- euro en/of een of meer goed(eren), te weten:
- 2 horloges van [A.K.] , te weten:
* een zilverkleurig horloge, merk Rolex, type Oyster Perpetual en/of
* een goudkleurig horloge, merk Rolex, type Yacht-Master;
- een rode doos, inhoudende een hoeveelheid diamanten/briljanten (ter waarde van ongeveer een paar honderdduizend euro);
- een (contant) geldbedrag van 20.000,- euro;
althans enig(e) voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- geheel of gedeeltelijk afkomstig is/zijn uit enig misdrijf;
2:
hij op of omstreeks 25 november 2008 te Amstelveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een vuurwapen van categorie II en/of III, te weten: een revolver (Smith & Wesson) en/of munitie van categorie II en/of III, te weten: vijf, althans een of meer patronen, voorhanden heeft gehad;
3
primair:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 t/m 25 november 2008 te Hensbroek en/of Amstelveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
- [GvdK] en/of
- [M.S.] en/of
- [CvB] en/of
- [A.V.] en/of
- [M.K.] en/of
- [A.K.] en/of
- [P.L.] en/of
- [SvdV] en/of
een of meer ander(en) heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die personen voornoemd, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en/of heeft/hebben gedwongen tot het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [GvdK] en/of [M.S.] dreigend mondeling heeft/hebben toegevoegd dat hij, verdachte, Nederlands kampioen kickboksen is geweest en/of
- die [CvB] dreigend mondeling heeft/hebben toegevoegd dat hij, verdachte, hem neer zou schieten en/of dat de Hells Angels alles kort en klein zouden slaan en/of dat hij, verdachte een vriend van Holleeder was en/of
- die [M.K.] dreigend mondeling heeft/hebben toegevoegd dat hij, verdachte, [A.K.] wel zou gaan opzoeken;
althans met voormeld oogmerk verdachte en/of zijn mededader(s) een of meer van voornoem(de) en/of ander(e) perso(o)n(en) (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en of strekking heeft/hebben toegevoegd;
3
subsidiair:
[W.W.] in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 t/m 25 november 2008 te Hensbroek en/of Amstelveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
- [GvdK] en/of
- [M.S.] en/of
- [CvB] en/of
- [A.V.] en/of
- [M.K.] en/of
- [A.K.] en/of
- [P.L.] en/of
- [SvdV] en/of
een of meer ander(en) heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die personen voornoemd, in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, [W.W.] voornoemd, en/of zijn mededader(s), en/of heeft/hebben gedwongen tot het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, [W.W.] voornoemd, en/of zijn mededader(s)
- die [GvdK] en/of [M.S.] dreigend mondeling heeft/hebben toegevoegd dat hij, [W.W.] voornoemd, Nederlands kampioen kickboksen is geweest en/of
- die [CvB] dreigend mondeling heeft/hebben toegevoegd dat hij, [W.W.] voornoemd, die [CvB] neer zou schieten en/of dat de Hells Angels alles kort en klein zouden slaan en/of dat hij, [W.W.] voornoemd, een vriend van Holleeder was en/of
- die [M.K.] dreigend mondeling heeft/hebben toegevoegd dat hij, [W.W.] voornoemd, [A.K.] wel zou gaan opzoeken;
althans met voormeld oogmerk [W.W.] en/of zijn mededader(s) een of meer van voornoem(de) en/of ander(e) perso(o)n(en) (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en of strekking heeft/hebben toegevoegd;
bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen en aldaar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen en aldaar opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door:
- zijn, verdachtes, bedrijfsruimte (Juwelier [M&B] ) aan [W.W.] voornoemd en/of zijn mededader(s) ter beschikking te stellen en/of
- een of meer enveloppe(n) met geld van [M.K.] (namens [A.K.] ) in ontvangst heeft genomen ten behoeve van [W.W.] voornoemd en/of zijn mededader(s) en/of
- een of meer horloge(s) van [A.K.] ten behoeve van [W.W.] voornoemd en/of zijn medader(s) als onderpand heeft bewaard en/of
- een of meer perso(o)n(en) heeft bewogen [W.W.] voornoemd en/of zijn mededader(s) te betalen en/of
- een of meer goederen ten behoeve van [W.W.] voornoemd en/of zijn mededader(s) in ontvangst heeft genomen en/of heeft bewaard.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Verweer tot partiële niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie met betrekking tot de in de kluisdeur aangetroffen gelden
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging voor zover deze gegrond is op het grondfeit van bijvoorbeeld artikel 69 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR). Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft voor de onder 1 tenlastegelegde geldbedragen een vaststellingsovereenkomst gesloten met de belastingdienst, die ondubbelzinnig is gebaseerd op het feit dat er juridisch gezien sprake is van vrijwillige inkeer. Deze vaststellingsovereenkomst bevat een boete in verband met het niet tijdig doen van belastingaangifte ter zake van de - kort gezegd - Zwitserse gelden. Een vervolging ter zake van witwassen ten aanzien van deze gelden levert daarom strijd op met de beginselen van een behoorlijke procesorde, in het bijzonder met het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Dit komt ook naar voren uit de beantwoording van Kamervragen door de Minister van Justitie op 24 maart 2009.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft betoogd dat het verweer moet worden verworpen, aangezien ervan uit moet worden gegaan dat er geen verband bestaat tussen de Zwitserse gelden en het bij de verdachte aangetroffen geld in de kluisdeur.
Overwegingen en oordeel van het hof
Feitelijke vaststellingen
De dagvaarding in de onderhavige strafzaak is uitgebracht op 20 februari 2009. Als feit 1 op deze dagvaarding is aan de verdachte onder meer tenlastegelegd (het medeplegen van) gewoontewitwassen van contante geldbedragen van ongeveer € 595.600,- en € 20.000,- in de periode van 14 december 2001 tot en met 25 november 2008.
De verdediging heeft in hoger beroep een vaststellingsovereenkomst overgelegd. Deze overeenkomst is gesloten tussen de verdachte en de belastingdienst op 3 december 2014. Onderwerp van de overeenkomst is de van de verdachte na te vorderen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2002 tot en met 2012, alsmede de vergrijpboete en heffingsrente of belastingrente daarover en de opgelegde (navorderings-)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en WAZ over de jaren 2005, 2006, 2007 en 2008.
Onder ‘2. Aanleiding vaststellingsovereenkomst’ is onder meer het volgende vermeld:
“Partij B (het hof begrijpt: de belastingdienst) heeft aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2005, 2006, 2007 en 2008 opgelegd naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek jegens derden. Tijdens een doorzoeking in de zaak van partij A (het hof begrijpt: de verdachte en zijn (fiscale) partner/echtgenote) werd onder andere € 600.000,- in een kluisdeur op het bedrijfsadres van de heer [verdachte] aangetroffen. (…) Partij A heeft over dit geld verklaard dat partij A gerechtigd is tot niet eerder aangegeven buitenlandse vermogensbestanddelen. Over deze verklaring - welke (…) geldt als een vrijwillige verbetering van reeds ingediende aangiften inkomstenbelasting (…) is, na onderling overleg, besloten in het kader van een compromis over de wijze van vaststelling/navordering en betaling (…) een vaststellingsovereenkomst te sluiten (…)”
Onder '4. Feiten en gevolgen’ is onder meer het volgende vermeld:
“Deze vaststellingsovereenkomst is gebaseerd op de volgende gegevens:
Partij A (het hof begrijpt: de verdachte en zijn (fiscale) partner/echtgenote) heeft sinds 1981 een bankrekening aangehouden bij een Zwitserse bank. (…)
Met betrekking tot de herkomst van het vermogen op de Zwitserse bankrekening hebben de betrokken ambtenaren van de Belastingdienst geen enkel standpunt ingenomen. (…)
Het vermogen op deze bankrekening is nimmer aangegeven voor de vermogensbelasting, noch is het vermogensrendement aangegeven als inkomen in box 3.
Uitgangspunt van de vaststellingsovereenkomst is het feit dat partij A onjuiste aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft ingediend over de jaren 2002 t/m 2012. (…) Partijen zijn overeengekomen dat de belasting over de jaren 2002 tot en met 2010 zal worden verhoogd met een vergrijpboete van 30% van de te betalen belasting. Dit leidt tot een totaalbedrag aan vergrijpboete van € 32.354.”
Onder ‘9. Specifieke situaties’ is ten slotte nog het volgende opgenomen:
“Partij A stemt uitdrukkelijk in dat de afloop van de strafrechtelijke procedure contra de heer [verdachte] geen enkele invloed zal hebben op deze overeenkomst.
Hierop is slechts een uitzondering mogelijk:
Indien het aangetroffen geld door het Gerechtshof verbeurd verklaard wordt, dan zal dit bedrag uit de box 3 inkomsten over de jaren 2008 tot en met 2013 worden geëlimineerd.”
Oordeel van het hof
Wat betreft het ‘una via-beginsel’ zijn artikel 243, tweede lid, Sv en artikel 5:44 Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) van belang. Hetgeen in die artikelen is bepaald moet aldus worden uitgelegd dat een opgelegde bestuurlijke boete niet aan strafvervolging in de weg staat, wanneer die vervolging is aangevangen voordat de bestuurlijke boete werd opgelegd (HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2978). In het onderhavige geval is de strafvervolging op 20 februari 2009 aangevangen en is pas zeer geruime tijd later, reeds nadat door de verdachte hoger beroep was ingesteld, bij de vaststellingsovereenkomst van 3 december 2014 de bestuurlijke vergrijpboete opgelegd. Gelet daarop moet worden geconcludeerd dat de bestuurlijke vergrijpboete niet aan een (verdere) strafvervolging in de weg staat. Het verweer tot het partieel niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie in de strafvervolging wordt mitsdien verworpen.
Het hof overweegt ten overvloede nog het volgende.
De verdachte heeft omtrent de vaststellingsovereenkomst ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de contante bedragen die in de kluisdeuren zijn aangetroffen van de Zwitserse bankrekening heeft opgenomen en dat hij ten tijde van de inbeslagname van deze gelden nog over een aanzienlijk bedrag op voornoemde bankrekening kon beschikken. Nadat de verdachte in eerste aanleg is veroordeeld, heeft hij op aandringen van zijn zoon en voorzien van de nodige juridische bijstand, besloten het bestaan van deze bankrekening aan de belastingdienst te openbaren door middel van een inkeer-aangifte. Aldus heeft de verdachte zelf, terwijl de onderhavige strafvervolging tegen hem reeds aanhangig was, de belastingdienst benaderd en het initiatief genomen tot het sluiten van voormelde overeenkomst. Daarbij heeft hij ingestemd met het opleggen van een vergrijpboete, afstand gedaan van het recht op het instellen van bezwaar en beroep en ermee ingestemd dat de afloop van de strafrechtelijke procedure tegen hem geen enkele invloed zal hebben op de overeenkomst, terwijl eventuele verbeurdverklaring van het bedrag van € 600.000,- door het hof zal leiden tot eliminatie van dit bedrag als inkomsten in box 3.
Het hof vermag, ook gelet hierop, niet in te zien dat sprake zou zijn van schending van enig beginsel van een behoorlijke procesorde. In het bijzonder is het hof van oordeel dat de onderhavige zaak aanzienlijk afwijkt van het geval waarin een belastingplichtige inkeer-aangifte doet zonder dat sprake is van een strafrechtelijk onderzoek dan wel een strafrechtelijke vervolging.
Verweer tot partiële niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie met betrekking tot de in de kluisdeur aangetroffen doos met diamanten
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging met betrekking tot de onder 1 tenlastegelegde rode doos met diamanten. Anders dan in de zaak tegen de verdachte heeft het openbaar ministerie in de zaak tegen de medeverdachte [J.M.] geen hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank gegeven vrijspraak van het tenlastegelegde (gewoonte) witwassen van de in de kluisdeur aangetroffen rode doos met diamanten. De zaken van de verdachte en [J.M.] zijn echter dusdanig met elkaar verweven dat in beide zaken dezelfde rechtsvraag voorligt, te weten of de verklaring van de verdachte respectievelijk [J.M.] , die gelijkluidend zijn, voldoende is om te weerspreken dat het niet anders kan dan dat deze diamanten van misdrijf afkomstig zijn. Gelet op de specifieke omstandigheden van deze zaak is er geen reden om de onderscheiden strafzaken verschillend te behandelen. Nu er in dit geval geen sprake is geweest van een redelijke en billijke belangenafweging, heeft het openbaar ministerie in strijd met het verbod van willekeur en als zodanig in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde gehandeld. Reden waarom het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 1 met betrekking tot de rode doos met diamanten partieel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer moet worden verworpen.
Het openbaar ministerie heeft, ondanks dat het zich niet verenigt met het vonnis van de rechtbank, op basis van de feiten en omstandigheden van de onderscheiden strafzaken een afweging gemaakt omtrent de verdere vervolging van de verdachte en [J.M.] . Daarbij heeft de omstandigheid dat het dossier omtrent de rol van [J.M.] minder duidelijkheid biedt dan omtrent de rol van de verdachte een rol gespeeld. Van enige schending van het verbod van willekeur is dan ook geen sprake.
Overwegingen en oordeel van het hof
Bij de beoordeling moet worden vooropgesteld dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek (verdere) vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde (HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280, NJ 2013/109).
Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet, terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (dat in de strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging). Aan het oordeel dat het openbaar ministerie om deze reden in de vervolging van een verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard dienen zware motiveringseisen te worden gesteld (HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:7, NJ 2013/563).
Voor het uitspreken van de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens schending van genoemde beginselen levert het enkele feit dat een ander dan de verdachte, te weten [J.M.] , niet wordt vervolgd op zichzelf onvoldoende grond. Het is vaste jurisprudentie dat de omstandigheid dat derden wier gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging zouden dienen te zijn, ten onrechte niet worden vervolgd, niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de zaak tegen de verdachte hoeft te leiden (HR 18 december 2001, NJ 2002, 318). Dus ook indien al aangenomen moet worden, zoals de raadsman heeft gesteld, dat ten onrechte in de zaak tegen [J.M.] door het openbaar ministerie geen hoger beroep is ingesteld, betekent dat op zichzelf niet dat de verdachte niet vervolgd had mogen worden. Bijzondere omstandigheden die in dit geval tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn niet aannemelijk geworden.
Met betrekking tot de beslissing tot niet vervolgen van [J.M.] heeft de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat het openbaar ministerie heeft geconcludeerd dat de rol van [J.M.] bij het tenlastegelegde (gewoonte)witwassen ten aanzien van de rode doos met diamanten onvoldoende duidelijk is. Op grond van die informatie heeft het openbaar ministerie, gezien zijn inschatting over de haalbaarheid van een veroordeling alsmede gelet op het algemeen belang, het besluit genomen hem niet te vervolgen in onderhavige kwestie. Naar het oordeel van het hof getuigt deze beslissing niet van een rechtens onaanvaardbaar onderscheid op grond waarvan het openbaar ministerie in de zaak tegen de verdachte niet in redelijkheid tot een vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen. Nu ook overigens in deze zaak geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden, waaruit zou moeten worden afgeleid dat het openbaar ministerie bij zijn belangenafweging in redelijkheid niet heeft kunnen beslissen de verdachte wel en anderen niet te vervolgen, wordt het verweer tot het partieel niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie verworpen.
Overwegingen ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde gewoontewitwassen ten aanzien van alle genoemde voorwerpen, met dien verstande dat ten aanzien van de Rolex-horloges moet worden uitgegaan van het medeplegen (met [W.W.] ) van witwassen.
De advocaat-generaal heeft daartoe het volgende naar voren gebracht.

Het geld
In een deur van een kluis is een geldbedrag aangetroffen van € 595.600,00 en in de deur van een andere kluis een geldbedrag van € 20.000,00. Het aantreffen van dergelijke voorwerpen in een deur van een kluis mag zonder meer merkwaardig worden genoemd. Voor deze geldbedragen kan geen verklaring worden gevonden in de administratie van het bedrijf waar die kluizen stonden ( [M&B] ). De verdachte heeft aanvankelijk verklaard dat het geld een ‘zwarte’ erfenis van zijn vader betrof. In hoger beroep is hij op deze verklaring teruggekomen en heeft hij verklaard dat hij sinds 1981 een rekening bij een Zwitserse bank had en dat hij geld van die rekening op een gegeven moment is gaan ophalen en in de deur van de kluis heeft verstopt. Voor het bewijs dat het aangetroffen geld afkomstig zou zijn van die Zwitserse bankrekening zijn stukken overgelegd. Uit die stukken kan een bedrag van ongeveer € 400.000,- aan onttrekkingen aan de rekening worden afgeleid vanaf 2004 tot en met 2008 (en een bedrag van € 311,88 in 2002 en een bedrag van € 195,38 in 2003). Deze stukken betreffen slechts een momentopname (van een situatie aan het eind van het jaar) en geven geen inzicht in de aard en bestemming van die onttrekkingen in de loop van het jaar. Deze stukken kunnen derhalve het bedrag van ruim € 600.000,00 niet verklaren. Uit onderzoek is gebleken dat het juweliersbedrijf vrijwel dagelijks werd gefrequenteerd door lieden met veelal een behoorlijk strafblad, die elkaar daar in aanwezigheid van de verdachte ontmoetten. Een aantal van hen sprak in dit verband over “het kantoor”. Aangezien op de camerabeelden is te zien dat diverse van deze lieden met een tasje in de hand de trap naar het kantoor van de verdachte opliepen, is er alle reden om te veronderstellen dat de verdachte gelden bewaarde voor die personen, onder wie [W.W.] en [M.P.] . Een aanwijzing daarvoor kan ook worden gevonden in de twee aangetroffen Rolex-horloges, die door [A.K.] als onderpand voor een lening aan [W.W.] blijken te zijn gegeven. In ieder geval heeft de verdachte geen verklaring afgelegd die voldoet aan het vereiste dat deze concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is, zodat het niet anders kan zijn dan dat het onder de verdachte aangetroffen geld - middellijk of onmiddellijk - uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist. Voor zover de verdachte heeft willen betogen dat het geld uit eigen misdrijf afkomstig is, geldt dat niet is voldaan aan het vereiste, zoals verwoord in het arrest van de HR van 13 oktober 2015 (2015:3028) dat er een voldoende concretisering moet zijn van het door de verdachte gepleegde misdrijf en van het verband tussen dat misdrijf en het aangetroffen geld.

De twee Rolex-horloges
Er kan van uit worden gegaan dat de twee Rolex-horloges door [A.K.] aan [W.W.] zijn gegeven als onderpand voor een woekerlening. [W.W.] staat ook terecht voor het afpersen van [A.K.] . De verdachte kent [W.W.] al ruim 35 jaar en moet hebben geweten dan wel redelijkerwijs hebben vermoed dat het met deze horloges niet goed zat en dat deze horloges deel uitmaakten van enig door [W.W.] gepleegd strafbaar feit.

de rode doos met diamanten ter waarde van ruim € 300.000,00
De verdachte, ondersteund door [J.M.] , heeft verklaard dat deze diamanten in 1989 als een soort “stille reserve” zijn ingebracht bij de vorming van MLB Diamonds. Overigens is het zo dat een echte stille reserve in de administratie van een bedrijf moet worden opgenomen. Dat is niet gebeurd. Daarbij komt dat [J.M.] niet wist waar de verdachte de rode doos met diamanten bewaarde.
Verschillende deskundigen hebben onderzoek gedaan naar de inhoud van de rode doos. De deskundige [P.] heeft in 2013 geconcludeerd dat de briljantjes in de doos nog niet zo lang geleden geslepen waren (ongeveer 15 jaar). Haar bevindingen zijn becommentarieerd door de heer [L.B.] , optredend namens de verdachte. In november 2015 heeft de deskundige [Z.] een nieuw onderzoek gedaan door middel van een steekproef. Hij heeft geconcludeerd dat de meeste slijpsels niet ouder zijn dan 20-25 jaar (en dat vaststaat dat de diamant met codering ‘106554A bellataire’ is geslepen in december 2004. De conclusies van [Z.] zijn grotendeels bestreden door Blik. De deskundigenrapporten maken de reeds onwaarschijnlijke beweringen van de verdachte (en [J.M.] ) nog ongeloofwaardiger. De conclusie moet dan ook zijn dat de rode doos met diamanten van enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de ‘Zwitserse gelden’ primair vrijspraak van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde bepleit, subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging en meer subsidiair dat de verdachte slechts wordt veroordeeld tot het bedrag dat hij op grond van artikel 69 AWR verplicht was af te staan én ten aanzien waarvan hij verhullingshandelingen heeft verricht. Hij heeft deze verweren onderbouwd zoals hieronder bij de bespreking daarvan weergegeven.
Overwegingen en oordeel van het hof
Toetsingskader
Het hof zal met betrekking tot zowel het primair, als het subsidiair ten laste gelegde, het toetsingskader hanteren dat wordt toegepast ingeval van een tenlastelegging van witwassen, waarbij geen direct bewijs voor brondelicten aanwezig is.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de tenlastegelegde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Daarbij geldt dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de tenlastegelegde voorwerpen afkomstig zijn uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat die voorwerpen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Bij toetsing door de zittingsrechter dienen daarbij de volgende stappen te worden doorlopen. Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Indien het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Het vermoeden van witwassen
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Op 25 november 2008 werd bij juwelier [M&B] aan [adres] op de benedenverdieping in de deur van een kluis aangetroffen:
  • een rode doos met diamanten met een geschatte veilingwaarde van € 315.165,00;
  • een contant geldbedrag van ongeveer € 595.600,00;
  • twee horloges van het merk Rolex.
Daarnaast werd op de eerste verdieping, eveneens in de deur van de kluis, een contant geldbedrag aangetroffen van € 20.000,00.
Het hof overweegt dat door het op deze wijze (ín de deur van de kluis) bewaren van (dergelijk grote) contante geldbedragen, diamanten en horloges - die afwijkt van de wijze waarop overige bedrijfsvoorraden en contanten werden bewaard - zonder meer sprake is van een witwasvermoeden.
Partiële vrijspraak (afkomstig uit enig misdrijf)

Rolex-horloges
De verdachte heeft verklaard dat hij deze horloges op diens verzoek bewaarde voor [W.W.] en dat [W.W.] de horloges van [A.K.] had ontvangen als borg voor een geldlening.
De verklaring van de verdachte vindt steun in de stukken in het dossier, in het bijzonder in de verklaringen van [W.W.] en [A.K.] zelf. Nu de stukken in het dossier geen aanknopingspunten bieden voor enige (criminele) betrokkenheid van de verdachte bij het in bewaring krijgen van die horloges en ook overigens bewijs dat deze horloges (middellijk of onmiddellijk) anderszins uit misdrijf afkomstig zijn in het dossier ontbreekt, zal het hof de verdachte dan ook van dit onderdeel van het onder 1 primair (cumulatief/alternatief) en onder 1 subsidiair (cumulatief/alternatief) tenlastegelegde vrijspreken.

De rode doos met diamanten
De verdachte heeft verklaard dat de herkomst van de rode doos met diamanten is gelegen in het omstreeks 1989 samenvoegen van diamanten waarover de verdachte vanuit zijn oude bedrijf ( [...] ) de beschikking had, met de diamanten waarover [J.M.] vanuit diens oude bedrijf ( [...] ) beschikte. Daarbij heeft ieder ongeveer evenveel diamanten ingebracht. De doos met diamanten heeft vervolgens een lange periode - onaangeroerd - in een kluis bij de Diamantbeurs gelegen. Pas in 2002, na het vertrek van de toenmalige vennoot [...] uit het bedrijf [...] , is de doos met diamanten als het ware ‘in’ het juweliersbedrijf [M&B] ingebracht. De rode doos fungeerde sindsdien tevens als een soort reservedoos. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij deze doos met diamanten bewaarde (in de deur van de kluis) en dat [J.M.] , die niet op de hoogte was van de precieze bewaarplek, over de doos met diamanten kon beschikken, indien hij dat wenste. Dat laatste vond een aantal malen per jaar plaats. De verdachte heeft zijn verklaring ook met enige stukken onderbouwd.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte aldus een concrete, zij het niet eenvoudig te verifiëren, verklaring gegeven voor de herkomst van de diamanten in de rode doos, die niet reeds op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk ter zijde kan worden geschoven. Het hof heeft in dit verband vastgesteld dat de verklaring van de verdachte over het tot stand komen van de rode doos en de herkomst van de diamanten steun vindt in de verklaring(en) van [J.M.] . Op verzoek van het openbaar ministerie en de verdediging is door deskundigen onderzoek verricht naar de (rode doos met) diamanten. Het hof heeft te dien aanzien vastgesteld dat de bevindingen van die deskundigen, mede gelet op het feit dat de slijpseldatering door dr. [Z.] een schatting inhoudt, die niet strijdig is met door de verdachte (en [J.M.] ) genoemde jaren van verwerving van de diamanten, de verklaringen van de verdachte (en [J.M.] ) niet weerleggen. Het aantreffen van één specifieke diamant (met codering ‘106554A bellataire’) ter zake waarvan kon worden vastgesteld dat deze in december 2004 is geslepen, maakt dat niet anders. Uit de verklaringen van de verdachte en [J.M.] volgt immers dat [J.M.] een aantal keren per jaar diamanten uit de rode doos haalde en gebruikte bij de uitoefening van zijn beroep als juwelier/diamantair. Niet valt uit te sluiten dat die (ene) specifieke diamant daarbij al dan niet abusievelijk door [J.M.] in de rode doos is opgeborgen.
Gelet op het voorgaande, en nu de stukken in het dossier geen aanknopingspunten bieden voor enige criminele betrokkenheid van de verdachte bij het verkrijgen van (zijn deel) van de diamanten - waarbij het hof het enkele feit dat het kantoor van de verdachte werd gefrequenteerd door ‘criminelen’ die tasjes bij zich droegen niet als een dergelijk aanknopingspunt beschouwt - en ook overigens bewijs dat deze diamanten (middellijk of onmiddellijk) anderszins uit misdrijf afkomstig zijn in het dossier ontbreekt acht het hof het door het openbaar ministerie gepresenteerde bewijsmateriaal ontoereikend om op grond van (eventuele tekortkomingen in) de verklaring van de verdachte bewezen te achten dat het niet anders kan dan dat deze (rode doos met) diamanten - middellijk of onmiddellijk - van misdrijf afkomstig zijn. Het hof zal de verdachte dan ook van dit onderdeel van het onder 1 primair (cumulatief/alternatief) en onder 1 subsidiair (cumulatief/alternatief) tenlastegelegde vrijspreken.

De contante geldbedragen (€ 595.600,00 en € 20.000,00)
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een nieuwe verklaring afgelegd ter zake van de tenlastegelegde geldbedragen, inhoudende dat hij in 1981 een bankrekening in Zwitserland heeft geopend bij - toen nog - de ING-bank. Deze verklaring houdt het volgende in. Bij het openen van die rekening heeft hij een geldbedrag van ƒ 200.000,00 à ƒ 250.000,00 op die rekening gestort en later nog eens een bedrag van ongeveer ƒ 150.000,00. Dit vermogen is in grofweg twintig jaar gegroeid tot een aanzienlijk bedrag. Hij heeft gedurende lange tijd geen geld aan die rekening onttrokken, terwijl het bedrag op die rekening sterk groeide dooreen gedurende een reeks van jaren zeer aanzienlijk rendement. Vanaf omstreeks eind jaren ’90 is de verdachte geldbedragen van deze bankrekening gaan opnemen, welke geldbedragen hij - indien nodig - omwisselde in (grotere coupures) euro’s, waarna hij het geld in de deur van de kluis heeft opgeslagen. De verdachte heeft ter onderbouwing van zijn verklaring stukken overgelegd, waaruit blijkt dat een bedrag van (omgerekend) ongeveer € 400.000,00 vanaf 2002 tot en met 2008 van die bankrekening is opgenomen, waarbij kan worden opgemerkt dat de opnames in 2002 en 2003 zeer beperkt waren. Van de jaren vóór 2002 waren bij de bank geen gegevens meer beschikbaar.
Gelet op voorgaande is, naar het oordeel van het hof, sprake van een concrete, min of meer verifieerbare verklaring, die niet reeds op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk ter zijde kan worden geschoven. De op zichzelf terechte opmerking van de advocaat-generaal dat het door de verdachte, volgens de door hem overgelegde stukken, aan die bankrekening onttrokken geldbedrag (ongeveer € 400.000,00) niet overeenkomt met het in (de deur van) de kluis aangetroffen geldbedrag (ongeveer € 600.000,00) maakt dit niet anders. Ook daarvoor heeft de verdachte een - naar het oordeel van het hof - aannemelijke verklaring gegeven, die samenhangt met de wettelijke bewaartermijnen van dit soort documenten.
De verdachte heeft, naar eigen zeggen, geen belasting betaald over dit deel van zijn vermogen. De verdachte heeft zich, ook naar eigen zeggen, aldus ten minste schuldig gemaakt aan belastingontduiking.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van [...] van de bank [...]
De raadsman van de verdachte heeft verzocht als getuige te doen oproepen de heer [...] , medewerker van [...]
,de bank te Zürich waar de Zwitserse rekening van de verdachte laatstelijk werd aangehouden, indien en voor zover het hof de door de verdachte omtrent de Zwitserse bankrekening gegeven verklaring en overgelegde stukken onaannemelijk respectievelijk onvoldoende zou achten. Een dergelijk voorwaardelijk verzoek wordt pas geacht te zijn gedaan, indien de daaraan verbonden voorwaarden zijn vervuld. Nu het hof zal uitgaan van de verklaring van de verdachte, zoals hiervoor is overwogen, en dientengevolge de door de raadsman geformuleerde voorwaarde niet is vervuld, behoeft het hof op dit voorwaardelijk getuigenverzoek geen beslissing te nemen.
Bespreking van verweren ter zake van de geldbedragen
De raadsman heeft bepleit dat het enkele niet opgeven van vermogen aan de belastingdienst niet inhoudt dat legaal verkregen geld (waarvan hier sprake is) als ‘van misdrijf afkomstig’ kan worden aangemerkt. Hij heeft in dit verband aangevoerd dat bij het aanhouden van vermogen niet de verplichting ontstaat een gedeelte van het betreffende vermogen af te staan, maar dat simpelweg een schuld aan de belastingdienst ontstaat. Derhalve valt geen specifiek deel (het hof begrijpt: van de aangetroffen geldbedragen) aan te wijzen als ‘afkomstig van’ het 69 AWR misdrijf. Dit geld is dan ook niet afkomstig van enig misdrijf. Voorts geldt dat, nu vervolging wegens witwassen in gevallen van vrijwillige inkeer door de wetgever onwenselijk wordt geacht, het aannemen van artikel 69 AWR als grondfeit voor witwassen in dit geval een brug te ver is. Tot slot kan een argument tot meer restrictieve interpretatie worden ontleend aan de uitspraak van de Hoge Raad inzake het Hawala-bankieren.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Naar het oordeel van het hof moeten, gelet op de inmiddels bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad, vermogensbestanddelen waarover men de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken worden aangemerkt als voorwerpen ‘afkomstig van enig misdrijf’ in de zin van artikel 420bis en 420quater van het Wetboek van Strafrecht. De jurisprudentie inzake het Hawala-bankieren werpt op dat oordeel geen ander licht, nu, anders dan door belastingontduiking, door het enkele bankieren zonder vergunning geen voordeel wordt verkregen. Het hof verwerpt dan ook het verweer.
De raadsman heeft voorts bepleit dat een eventuele veroordeling slechts betrekking kan hebben op het bedrag dat de verdachte op grond van artikel 69 AWR verplicht was af te dragen en ten aanzien waarvan hij verhullingshandelingen heeft verricht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In het geval dat van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen worden vermengd met vermogensbestanddelen die zijn verkregen door middel van legale activiteiten, kan het aldus vermengde vermogen in zijn geheel worden aangemerkt als "mede" of "deels" uit misdrijf afkomstig. Het hof verwerpt dan ook dit onderdeel van het verweer.
Eigen misdrijf
Het hof acht het op grond van het voorgaande aannemelijk dat de verdachte vermogen heeft gegenereerd uit “eigen misdrijf”. Het hof betrekt daarbij ook dat het omvangrijke onderzoek Juwelier - anders dan door de advocaat-generaal gesteld - geen aanknopingspunten biedt voor verkrijging van de aangetroffen geldbedragen door enig ander misdrijf. Het hof beschouwt het enkele feit dat het kantoor van de verdachte met grote regelmaat door ‘criminelen’ werd bezocht, waarbij deze personen tasjes bij zich droegen, niet als een dergelijk aanknopingspunt.

Gewoontewitwassen (onder 1 primair, eerste en tweede cumulatief/alternatief)
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet meer worden afgeleid dan dat de verdachte voornoemde uit eigen misdrijf afkomstige geldbedragen voorhanden heeft gehad. Aanknopingspunten dat de verdachte enige gedraging heeft verricht die (kennelijk) gericht was op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van deze bedragen ontbreken. Het in de ten laste gelegde periode overbrengen van geld vanuit Zwitserland naar kluizen in het bedrijf van de verdachte kan niet als zodanig worden aangemerkt. Derhalve kan het voorhanden hebben van deze geldbedragen naar bestendige jurisprudentie niet als ‘witwassen’ worden gekwalificeerd. In beginsel zou dit leiden tot ontslag van rechtsvervolging. Gelet echter op het feit dat onder 1 primair (eerste en tweede cumulatief/alternatief) het bestanddeel ‘plegen van (gewoonte)witwassen’ in de tenlastelegging is opgenomen, welk bestanddeel gezien het voorgaande niet kan worden bewezen, zal het hof de verdachte van dit onderdeel vrijspreken.

Verbergen/verhullen van de werkelijke aard of herkomst (onder 1 subsidiair, eerste cumulatief/alternatief)
Het hof heeft ten aanzien van voornoemde geldbedragen niet kunnen vaststellen dat de verdachte de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding of verplaatsing van die geldbedragen heeft verborgen of verhuld, dan wel heeft verborgen of verhuld wie de daadwerkelijke rechthebbende op die geldbedragen was. Het enkele opbergen van die gelden in de deur van de kluis, wat daar verder ook van zij, volstaat daartoe niet. Het hof zal de verdachte daarom ten aanzien van deze geldbedragen vrijspreken van het onder 1 subsidiair (eerste cumulatief/alternatief) tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
onder 1 subsidiair (tweede cumulatief/alternatief):
hij op tijdstippen in de periode van 14 december 2001 tot en met 25 november 2008, in Nederland,
- een contant geldbedrag van in totaal ongeveer 595.600,- euro en
- een contant geldbedrag van 20.000,- euro;
heeft verworven en voorhanden gehad,
terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig zijn uit enig misdrijf;
onder 2:hij op 25 november 2008 te Amstelveen, een vuurwapen van categorie III, te weten: een revolver, merk Smith & Wesson en munitie van categorie III, te weten: vijf patronen, voorhanden heeft gehad;
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde onder 1

De raadsman heeft bepleit dat het vervoeren, omwisselen en op deze wijze bewaren van de onderhavige gelden niet heeft bijgedragen aan het verhullen of verbergen van de herkomst ervan. Nu de gedragingen van de verdachte niet kunnen worden gekwalificeerd als ‘witwassen’, dient de verdachte ter zake te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Met de raadsman - en onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad - is het hof van oordeel dat een gedraging slechts dan kan worden gekwalificeerd als witwassen, indien de verdachte een uit eigen misdrijf verkregen voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst daarvan. Nu daarvan niet is gebleken, kan het bewezenverklaarde niet worden gekwalificeerd als witwassen. De verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het bewezenverklaarde onder 1.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde onder 2

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair (cumulatief/alternatief) en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank beslissingen genomen ten aanzien van het beslag, te weten: verbeurdverklaring van het geld, onttrekking aan het verkeer van de revolver en de patronen, teruggave aan de verdachte van de rode doos met diamanten en bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de twee Rolex-horloges.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 (deels primair/deels subsidiair) en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het geld en de rode doos met diamanten verbeurd wordt verklaard, de revolver en munitie wordt onttrokken aan het verkeer en de twee Rolex-horloges worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het ongecontroleerde bezit hiervan is gevaarlijk voor de samenleving en brengt gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee. Dat de verdachte voorheen is overvallen en zich daardoor onveilig voelde, zoals hij heeft aangevoerd, maakt dat niet anders. Als uitgangspunt voor het voorhanden hebben van een vuurwapen geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 januari 2016 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft geconstateerd dat sprake is van een schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aangezien tussen het moment waarop de verdachte is aangehouden op 25 november 2008 en het wijzen van het vonnis door de rechtbank op 12 maart 2014 een periode is verstreken van ruim vijf jaren en drie maanden, zijnde een overschrijding van meer dan drie jaren. Het hof zou, als geen sprake was geweest van de hiervoor vastgestelde overschrijding, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden hebben opgelegd. Thans moet echter worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.

Beslag

Het onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. De voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair (eerste en tweede cumulatief/alternatief) en onder 1 subsidiair (eerste cumulatief/alternatief) ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair (tweede cumulatief/alternatief) en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair (tweede cumulatief/alternatief) bewezen verklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een revolver, merk Smith & Wesson (62: 3489846);
- 5 patronen (60: 3489865).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van € 200,00 (63: 3489800)
- een geldbedrag van € 800,00 (64: 3489802)
- een geldbedrag van € 400,00 (65: 3489804)
- een geldbedrag van € 400,00 (66: 3489806)
- een geldbedrag van € 400,00 (67: 3489808)
- een geldbedrag van € 400,00 (68: 3489809)
- een geldbedrag van € 400,00 (69: 3489811)
- een geldbedrag van € 400,00 (70: 3489812)
- een geldbedrag van € 500,00 (71: 3489813)
- een geldbedrag van € 200,00 (72: 3489815)
- een geldbedrag van € 850,00 (73: 3489819)
- een geldbedrag van € 200,00 (74: 3489820)
- een geldbedrag van € 200,00 (75: 3489821)
- een geldbedrag van € 590.250,00 (77: 3492673)
- een geldbedrag van € 20.000,00 (78: 3492637)
- een rode doos met een grote hoeveelheid diamanten (PA.K.1.2.1.T)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een zilverkleurig horloge, Rolex Oyster Perpetual (19: 3752215)
- een goudkleurig horloge, Rolex Yacht-Master (79: 3752221).
Verstaat dat
geen beslissingbehoeft te worden genomen over:
- een revolver, kleur zwart (61: 3488780)
nu ten aanzien van dit wapen een beslissing is gegeven in de zaak [W.W.] (parketnummer 23-001302-14).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 februari 2016.