Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Tenlastelegging
hij
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode 1 november 2002 tot en met 26 juni 2003 te Mijdrecht en/of te Baambrugge en/of te Amsterdam en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen verschillende personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven;
Vonnis waarvan beroep
Standpunt verdediging
Standpunt openbaar ministerie
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
Feiten en omstandigheden
- De onder 1 en 2 ten laste gelegde betreft feiten (in georganiseerd verband opzettelijk overtreden van artikel 5 van de Wet op de accijns) zouden feiten betreffen uit de periode van eind 2002 tot juni 2003. De verdachte is op verdenking hiervan aangehouden op 26 juni 2003. Hij is vervolgens gedagvaard voor de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam van 19 oktober 2005.
- Op het onderzoek ter terechtzitting van 19 oktober 2005 is de verdachte niet verschenen, maar wel de gemachtigd raadsman van de verdachte, die is gebleken niet tijdig in het bezit te zijn gesteld van verdachtes (complete) strafdossier, waarop de zaak voor onbepaalde tijd moest worden aangehouden.
- Op 6 juli 2006 is er niemand ter terechtzitting verschenen. De raadsman heeft op voorhand door middel van een brief te kennen gegeven niet te zullen verschijnen, omdat hij zich op dat moment niet meer gemachtigd achtte aangezien hij geen contact meer had met verdachte.
- Ter terechtzitting van 13 april 2007 is de verdachte zonder raadsman verschenen. Hij verbleef tot dat moment in het buitenland en had eerst de dag voor de zitting gehoord dat zijn zaak op 13 april 2007 zou dienen. De verdachte heeft te kennen gegeven wel de bijstand van een betaalbare advocaat te wensen en hij heeft om aanhouding verzocht wegens een gebrek aan voorbereidingstijd.
- Op 13 juli 2007 heeft de verdachte ter terechtzitting een verklaring afgelegd en zijn verdediging gevoerd. Hij had geen bijstand van een raadsman. De zaak is aangehouden, aangezien dit in een zaak tegen een medeverdachte gebeurde en de rechtbank het wenselijk achtte dat de zaken tegelijkertijd zouden worden afgedaan. Ter terechtzitting van 15 augustus 2007 is de verdachte verschenen zonder raadsman. Hij heeft op deze zitting naar voren gebracht dat op 6 maart 2007 de officier van justitie in drie zaken van medeverdachten niet-ontvankelijk in de vervolging is verklaard wegens een schending van de redelijke termijn. De verdachte heeft verzocht de officier van justitie ook in zijn zaak niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging.
- Op 29 augustus 2007 heeft de rechtbank uitspraak in zijn zaak gedaan en hem veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
- Hiertegen is op 4 september 2007 door de verdachte hoger beroep ingesteld. De eerste terechtzitting in hoger beroep op 22 januari 2009 is aangehouden om de reden dat de raadsman van de verdachte kort voor de zitting een hartaanval had gehad.
- De daarop volgende terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2010. De zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (23-003117-07) en [medeverdachte 2] (23-003097-07) zijn toen gelijktijdig, doch niet gevoegd behandeld. Het aanhoudingsverzoek van de raadsman is door het hof op voorhand ingewilligd wegens de in zijn brief vermelde redenen én de samenhang met de zaken tegen de medeverdachten, welke zaken eveneens op voorhand waren aangehouden.
- Ter terechtzitting van 14 oktober 2013 is de verdachte met diens raadsvrouw verschenen. Het hof heeft het preliminaire niet-ontvankelijkheidsverweer van de raadsvrouw verworpen en de zaak vervolgens aangehouden wegens de verwevenheid van de zaak met de zaken tegen de medeverdachten. Het hof heeft op de terechtzitting van 14 oktober 2013 voorts bepaald dat de zaak uiterlijk in maart 2014 op de terechtzitting bij het hof dient te worden behandeld.
- Niettegenstaande voormelde beslissing van het hof dient de zaak pas weer ter terechtzitting van 28 januari 2016. De raadsman en de verdachte zijn verschenen. De raadsvrouw heeft het hiervoor omschreven standpunt ingenomen.
Overwegingen
- in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 2] sprake is geweest van tijdsverloop wegens het toewijzen van onderzoekswensen en ondervonden problemen bij de uitvoering daarvan. Hierdoor heeft ook de afdoening van de strafzaak van de verdachte, wiens zaak op dezelfde zittingen als die van [medeverdachte 2] is aangebracht, ernstige vertraging ondervonden;
- dat in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1], wiens zaak op dezelfde zittingen is aangebracht als die van de verdachte, sprake is geweest van problemen bij de oproeping voor de zittingen bij het hof, en dat afhandeling van diens zaak binnen een aanvaardbare termijn na heden niet valt te verwachten. Het verzoek van de advocaat-generaal alsnog over te gaan tot afsplitsing van de zaak van de verdachte van die van medeverdachte [medeverdachte 1] heeft het hof afgewezen wegens de verknochtheid van de zaken;
- dat in beide zaken tegen voornoemde medeverdachten het openbaar ministerie inmiddels niet-ontvankelijk is verklaard in de strafvervolging, respectievelijk op de grond dat de verdachte ([medeverdachte 2]) was overleden, dan wel op de grond dat – kort samengevat – geen redelijk belang meer bestond bij de verdere vervolging van de verdachte ([medeverdachte 1]).