In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1966, werd beschuldigd van bijstandsuitkeringsfraude, waarbij hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 23 september 2014 opzettelijk heeft nagelaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam. Dit gebeurde in strijd met artikel 17 van de Wet werk en bijstand. De verdachte had niet op het uitkeringsadres verbleven, wat hij had moeten melden, en dit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
Tijdens de zitting op 31 maart 2017 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat de vervolging in strijd zou zijn met de Richtlijn voor strafvordering sociale zekerheidsfraude. Het hof oordeelde echter dat de vervolging op basis van het benadelingsbedrag van € 65.709,58 gerechtvaardigd was, aangezien dit bedrag boven de grens van € 50.000 ligt die voor strafrechtelijke vervolging geldt.
Het hof heeft de getuigenverklaringen van twee getuigen als voldoende consistent en betrouwbaar beoordeeld, en op basis daarvan het bewijs aangenomen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een taakstraf van 200 uren, met inachtneming van zijn eerdere veroordelingen en de ernst van de zaak. Het hof heeft de strafoplegging gematigd, rekening houdend met het feit dat de verdachte een vast dienstverband heeft.