ECLI:NL:GHARL:2023:5459

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
200.314.914/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geschil over opbrengst en kosten bij teelt van pootaardappelen

In deze zaak hebben partijen samengewerkt bij de teelt van pootaardappelen, maar is er een geschil ontstaan over de eindafrekening van de teeltseizoenen 2014/2015 en 2015/2016. De rechtbank heeft in eerste aanleg een deskundige benoemd die op basis van een abstracte berekening tot de conclusie kwam dat teler 1 € 35.500,- moest betalen aan teler 2. Teler 1 is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij stellen dat afgerekend moet worden op basis van de werkelijke kosten en opbrengsten. Teler 2 heeft in het incident gevorderd dat teler 1 inzage moet geven in documenten die inzicht geven in de werkelijke kosten en opbrengsten. Het hof heeft deze incidentele vordering afgewezen, omdat de gevraagde stukken pas relevant zijn indien de grieven van teler 1 slagen. De beslissing over de kosten van het incident is gereserveerd voor de einduitspraak in de hoofdzaak. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor verdere procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.314.914/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 154848)
arrest in het incident ex art. 843a Rv en art. 22 Rv van 27 juni 2023
in de zaak van
1.de vennootschap onder firma
VOF [appellante1] Agrarische Bedrijfsverzorging, Akkerbouw, Loon- en Grondwerk,
gevestigd in [vestigingsplaats1] , en haar vennoten
2. [appellant2],
die woont in [woonplaats1] ,
3. [appellant3],
die woont in [woonplaats2] ,
4. [appellante4],
die woont in [woonplaats2] , en
5. [appellant5],
die woont in [woonplaats2] ,
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als gedaagden
verweerders in het incident
hierna gezamenlijk:
[teler1]
vertegenwoordigd door mr. M. de Groot, advocaat te Hilversum
tegen

1.de vennootschap onder firma Agrarisch Loonbedrijf Fa. [geïntimeerde1] ,

gevestigd in [vestigingsplaats2] , en haar vennoten
2. [geïntimeerde2],
die woont in [woonplaats3] ,
3. [geïntimeerde3],
die woont in [woonplaats4] ,
die voorwaardelijk incidenteel hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de rechtbank optraden als eisers,
eisers in het incident
hierna gezamenlijk:
[teler2]
vertegenwoordigd door mr. A.C. Teeuw, advocaat te Middelharnis.

1.De procedure bij de rechtbank

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 5 juli 2017, 6 november 2019, 27 mei 2020 en 12 januari 2022 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna: de rechtbank).
2 De procedure in hoger beroep
2.1
[teler1] hebben hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van de rechtbank van 12 januari 2022. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep (met bijlage)
- de memorie van grieven (met bijlagen)
- de memorie van antwoord tevens incidentele vordering ex art. 843a Rv tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep (met bijlagen)
- de memorie van antwoord in het incident ex art. 843a Rv (met bijlagen)
2.2
Partijen hebben arrest gevraagd in het incident en zij hebben de stukken daarvoor aan het hof gegeven.

3.De feiten, het geschil en de beslissing van de rechtbank

3.1
Partijen hebben samengewerkt bij de teelt van pootaardappelen. Vervolgens is een geschil ontstaan over de eindafrekening over de teeltseizoenen 2014/2015 en 2015/2016. [teler2] hebben gevorderd dat [teler1] worden veroordeeld tot betaling van € 23.845,35, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en bijkomende vorderingen. De vordering is tijdens de procedure in eerste aanleg vermeerderd tot primair € 35.500,- en (in verband met de griffierechten) subsidiair € 70.000,-.
3.2
In eerste aanleg heeft de rechtbank tot deskundige benoemd [naam1] , werkzaam bij Alfa Accountants en Adviseurs. De deskundige heeft op 20 april 2021 zijn rapport uitgebracht. De rechtbank heeft de conclusies van de deskundige gevolgd. Op grond hiervan heeft de rechtbank [teler1] veroordeeld tot betaling aan [teler2] van € 35.500,- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente met ingang van 9 augustus 2016 over € 23.845,35 en over het meerdere tot € 35.500,- vanaf 21 juli 2021, met bijkomende veroordelingen.

4.De beoordeling in het incident

4.1
[teler1] hebben in hun memorie van grieven uiteen gezet waarom zij het niet eens zijn met de conclusies van de deskundige [naam1] . De deskundige heeft volgens [teler1] ten onrechte geabstraheerd van de werkelijke kosten en opbrengsten. Wanneer wordt uitgegaan van de werkelijke kosten en opbrengsten, aldus [teler1] , dienen [teler2] € 51.000,- te betalen aan [teler1] Op grond hiervan concluderen [teler1] tot vernietiging van het bestreden vonnis, vorderen zij een veroordeling tot terugbetaling door [teler2] van al hetgeen [teler1] hebben betaald ter uitvoering van het bestreden vonnis en een veroordeling van [teler2] tot betaling van € 51.000,- aan [teler1] , met bijkomende veroordelingen.
4.2
[teler2] hebben in hun memorie van antwoord primair aangevoerd dat het rapport van de deskundige [naam1] als uitgangspunt kan gelden. Zij concluderen daarom tot verwerping van het hoger beroep van [teler1] Subsidiair, voor het geval dat afgerekend dient te worden op basis van de werkelijke kosten en opbrengsten, zijn [teler2] van mening dat [teler1] € 133.000,- dienen te betalen. In voorwaardelijk incidenteel hoger beroep vermeerderen [teler2] daarom hun vordering en concluderen zij tot veroordeling van [teler1] tot betaling van € 133.000,-, met bijkomende veroordelingen.
4.3
Tegen de achtergrond van genoemde memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, vorderen [teler2] in het incident dat [teler1] worden veroordeeld om binnen twee weken na betekening van dit arrest een digitale kopie te verstrekken van alle facturen en betaalbewijzen van de ontvangsten en opbrengsten die zij in het seizoen 2014/2015 hebben ontvangen van Agroplant (rassen desiree/spunta), Hof (ras bintje) en van [teler2] (uitbetaalde voorschotten). Voor het geval het hof deze vordering zou afwijzen, verzoeken [teler2] dat het hof gebruik maakt van zijn bevoegdheid op grond van art. 22 Rv. Ter onderbouwing van hun incidentele vordering hebben [teler2] aangevoerd - zo begrijpt het hof - dat het procesdossier niet compleet is als het aankomt op het maken van een afrekening op basis van de werkelijke opbrengsten en kosten. Hiervoor dienen nog de gevraagde facturen en bankafschriften in het geding te worden gebracht. Gelet op de samenwerkingsovereenkomst, hebben zij rechtmatig belang bij een afschrift van de gevraagde stukken, aldus tot zover [teler2]
4.4
[teler1] concluderen in hun antwoordmemorie in het incident tot afwijzing van de incidentele vordering. Volgens [teler1] voerden [teler2] de boekhouding van hun samenwerking. [teler2] onderhielden ook de contacten met Agroplant. Van alle bedragen die [teler1] van Agroplant hebben ontvangen, hebben [teler2] zelf een overzicht toegezonden aan de deskundige. Ook hebben [teler2] de deskundige een overzicht verstrekt van de voorschotten die zij aan [teler1] hebben betaald. In zoverre hebben [teler2] alle gevraagde stukken al in hun bezit. Van Hof hebben [teler1] geen betalingen ontvangen, die verliepen via [teler2] Omdat zij niet over deze stukken beschikken, kunnen die niet worden verstrekt in het kader van dit incident, aldus tot zover [teler1]
4.5
Het hof overweegt dat de wet in art. 843a Rv de mogelijkheid geeft om van iemand anders inzage in documenten te vragen, of zelfs een kopie of uittreksel. Er kan echter niet willekeurig worden gevraagd om gegevens die interessant zouden kunnen zijn. De wet stelt de volgende eisen:
- de verzoeker moet met de ander een juridische relatie hebben;
- hij moet belang hebben bij die gegevens voor zijn bewijslevering in een conflict met die ander;
- het moet gaan om specifieke gegevens die de verzoeker niet heeft, maar de ander wel.
De verzoeker heeft geen recht op deze gegevens als op een andere manier net zo goed bewijs kan worden geleverd of als de ander een goede reden heeft om te weigeren.
4.6
Op een incidentele vordering zoals hier aan de orde wordt eerst en vooraf beslist indien de zaak dat meebrengt (art. 209 Rv). Hieruit volgt dat [teler2] niet zonder meer aanspraak hebben op een beoordeling van hun incidentele vordering voorafgaand aan die van de hoofdzaak. [1] In dit geval ziet het hof geen aanleiding om nu al te beslissen op de exhibitievorderingen ex art. 843a Rv en 22 Rv. De stukken waarvan [teler2] inzage verlangen, zijn immers pas relevant voor de beslissing in hoger beroep bij het slagen van de grieven van [teler1] tegen het oordeel van de rechtbank om de conclusies van de deskundige [naam1] te volgen. Bovendien is het maar de vraag of - indien ook aan de andere vereisten van art. 843a Rv is voldaan - de vordering ten aanzien van
alledoor [teler2] gevraagde stukken zou moeten worden toegewezen. Zo hebben [teler1] gemotiveerd betwist dat zij over stukken van Hof beschikken en voorts gesteld dat [teler2] verder alle gevraagde stukken al hebben. Eén en ander vergt een onderzoek dat dit incident overstijgt, zodat het debat hierover beter gevoerd kan worden bij de behandeling van de hoofdzaak. Het hof zal daarom de incidentele vorderingen van [teler2] afwijzen, onder bepaling dat het hierover in een later stadium van de procedure (in de hoofdzaak) zo nodig een beslissing zal geven.
4.7
De beslissing over de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om verder te procederen.
De beslissing
Het hof:
in het incident
wijst het verzoek af;
bepaalt dat omtrent de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
houdt de beslissing op de verzoeken op grond van art. 843a Rv en art. 22 Rv aan;
verwijst de zaak naar
de rol van 8 augustus 2023voor memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, J. Smit en P.S. Bakker, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 27 juni 2023.

Voetnoten

1.HR 2 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8176.