ECLI:NL:GHAMS:2012:BY5608

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200,095,240-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot aanpassing memorie van grieven in hoger beroep van FortisEffect c.s. tegen de Staat en Ageas

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, hebben FortisEffect c.s. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een incidentele vordering van de Staat en Ageas tot aanpassing van de memorie van grieven van FortisEffect c.s. De Staat en Ageas stelden dat de memorie in strijd was met artikel 30 van de Wet op de parlementaire enquête 2008 (WPE 2008). FortisEffect c.s. voerden aan dat de Staat c.s. geen rechtens te respecteren belang hadden bij hun vorderingen en dat er sprake was van misbruik van recht. Het hof verwierp alle formele verweren van FortisEffect c.s. en oordeelde dat de Staat c.s. ontvankelijk waren in hun incidentele vorderingen. Het hof oordeelde dat het aan de rechter in de hoofdzaak was om te beslissen over eventuele consequenties van strijd met artikel 30 WPE 2008. De vordering tot aanpassing van de memorie van grieven werd afgewezen, omdat het hof van oordeel was dat de rechter niet bevoegd is om een procespartij instructies te geven over de inhoud van haar processtukken. De Staat c.s. werden als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident verwezen. Het hof stelde tussentijds beroep in cassatie open.

Uitspraak

zaaknummer 200.095.240/01
23 oktober 2012
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
1. de stichting STICHTING FORTISEFFECT,
gevestigd te Utrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VALUAS SECURITIES B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. [ Appellant sub 3 ],
wonend te [ woonplaats ],
4. [ Appellant sub 4 ],
wonend te [ woonplaats ],
5. [ Appellant sub 5 ],
wonend te [ woonplaats ], gemeente [ naam gemeente ],
APPELLANTEN in de hoofdzaak, verweerders in het incident,
advocaat: mr. A.J. de Gier te Utrecht,
t e g e n
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën),
zetelend te Den Haag,
GEÏNTIMEERDE in de hoofdzaak, eiser in het incident,
advocaat: mr. A.R.J. Croiset van Uchelen te Amsterdam,
2. de naamloze vennootschap AGEAS N.V. (voorheen FORTIS N.V.),
gevestigd te Utrecht,
GEÏNTIMEERDE in de hoofdzaak, eiseres in het incident,
advocaat: mr. M.F. Poot te Amsterdam.
Partijen worden hierna FortisEffect c.s. en de Staat c.s. genoemd. De Staat c.s. worden afzonderlijk als de Staat en Ageas aangeduid.
1. Het verloop van het geding in hoger beroep
1.1. FortisEffect c.s. zijn bij dagvaarding van 9 augustus 2011 in hoger beroep gekomen van het op 18 mei 2011 onder zaak- en rolnummer 426224/HA ZA 09-1362 uitgesproken vonnis van de rechtbank Amsterdam, voor zover tussen partijen gewezen.
1.2. Bij memorie hebben FortisEffect c.s. 22 grieven aangevoerd, producties overgelegd en onder wijziging van eis geconcludeerd als aan het slot van die memorie is weergegeven.
1.3. De Staat c.s. hebben vervolgens bij afzonderlijke incidentele memories gevorderd, voor zover thans van belang, dat het hof voor recht zal verklaren dat de memorie van grieven in strijd is met artikel 30 van de Wet op de parlementaire enquête 2008 (vordering van de Staat) respectievelijk met “het recht” (vordering van Ageas) en FortisEffect c.s. zal gebieden de memorie van grieven en de verslagen van de verhoren van – naar het hof begrijpt - de Parlementaire Enquêtecommissie Financieel Stelsel (verder: de Commissie De Wit), in het geding gebracht als producties 78 en 79, terug te trekken, genoemde memorie te ontdoen van alle verwijzingen naar deze verslagen en van alle informatie die volgt uit deze verslagen en de aldus geschoonde versie van de memorie van grieven opnieuw in te dienen, met verwijzing van FortisEffect c.s. in de kosten van het incident. De Staat vordert bovendien de wettelijke rente over deze kosten, indien zij niet binnen veertien dagen na het arrest zijn voldaan.
1.4. FortisEffect c.s. hebben bij memorie geantwoord in het incident en geconcludeerd dat het hof de Staat c.s. in hun incidentele vorderingen niet ontvankelijk zal verklaren, althans die vorderingen zal afwijzen, althans zal beslissen dat daarover eerst inhoudelijk zal worden beslist gelijktijdig met het arrest in de hoofdzaak, met bepaling dat de Staat c.s. niet meer in de gelegenheid zullen worden gesteld een memorie van antwoord in de hoofdzaak te nemen of een andere proceshandeling te verrichten en worden geacht hun stellingen te hebben prijsgegeven, alsmede, dat arrest in de hoofdzaak zal worden gewezen, met verwijzing van de Staat c.s. in de kosten van het incident, met de wettelijke rente vanaf de datum van betekening van het arrest.
1.5. Partijen hebben hun zaak op 13 september 2012 aan de hand van pleitnota’s doen bepleiten, FortisEffect c.s. door hun hiervoor genoemde advocaat en mr. E.J. Bijleveld, advocaat te Utrecht, de Staat c.s. – gezamenlijk – door mr. R.G.J. de Haan, mr. C.G.E. Prenger, mr. H.J. de Kluiver, mr. J. van Bekkum en mr. M.J. Rooijendijk, allen advocaat te Amsterdam.
1.6. Ten slotte hebben partijen arrest in het incident gevraagd. FortisEffect c.s. hebben tevens arrest in de hoofdzaak gevraagd.
2. De beoordeling in het incident
2.1. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de door FortisEffect c.s. tegen de Staat c.s. ingestelde vorderingen, strekkende, kort gezegd, tot ongedaanmaking van de in de periode van 28 september 2008 tot en met 6 oktober 2008 plaatsgevonden hebbende verkoop van het bankbedrijf en het grootste deel van het verzekeringsbedrijf van de Fortis-groep en/of tot vergoeding van de schade die de houders van aandelen en andere effecten in Fortis dientengevolge hebben geleden, afgewezen. Tegen dat vonnis en de gronden waarop dat berust komen FortisEffect c.s. in (de hoofdzaak van) dit hoger beroep op.
2.2. In tekst en voetnoten van hun memorie van grieven verwijzen FortisEffect c.s. veelvuldig naar verklaringen die in het najaar van 2011 zijn afgelegd tegenover de Commissie De Wit. Voorts hebben zij bij die memorie (als productie 78) prints van gedeelten van deze verklaringen in het geding gebracht, voorzien van een zogeheten leeswijzer, alsmede (als productie 79) een usb-stick waarop de videoverslagen van deze verhoren zijn geplaatst, evenals een collage van de belangrijkste (niet gedrukte) nieuwsberichten in de periode van 28 september 2008 tot en met 3 oktober 2008.
2.3. Aan hun onder 1.3 vermelde incidentele vorderingen leggen de Staat c.s., kort gezegd, ten grondslag dat FortisEffect c.s. hun betoog in hoger beroep in belangrijke mate doen steunen op (door hen in het geding gebrachte gedeelten van) de verslagen van de voor de Commissie De Wit gehouden openbare verhoren en daarop in hun memorie van grieven veelvuldig uitdrukkelijk of impliciet een beroep doen. Dusdoende hebben FortisEffect c.s. volgens de Staat c.s. de informatie die naar voren komt uit de verslagen van die verhoren in strijd met het bepaalde in artikel 30 van de Wet op de parlementaire enquête 2008 (WPE 2008) als bewijs gebruikt. Omdat het onmogelijk is vast te stellen welke feiten en stellingen FortisEffect c.s. aan de verslagen van de verhoren ontlenen en welke niet, is het voor de Staat c.s. thans niet mogelijk daarop te reageren zonder hetzij zelf – in strijd met art. 30 WPE 2008 – een beroep op die verslagen te doen hetzij de onjuistheid of onevenwichtigheid van die informatie niet met een beroep op die verslagen te kunnen aantonen. Om die reden kan volgens hen niet worden volstaan met het terugnemen van de producties 78 en 79, maar dient de memorie van grieven te worden geschoond van alle verwijzingen naar en alle informatie die volgt uit de verslagen. Verder betogen de Staat c.s., zakelijk, dat op hun incidentele vorderingen eerst en vooraf dient te worden beslist in de zin van artikel 209 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
2.4. FortisEffect c.s. voeren tegen de incidentele vorderingen allereerst aan dat de Staat c.s. geen rechtens te respecteren belang hebben bij hun incidentele vorderingen althans misbruik van recht maken door zich op art. 30 WPE 2008 te beroepen. Dit verweer wordt in beide onderdelen verworpen. De omstandigheden dat, althans volgens FortisEffect c.s., “het merendeel van de feiten” al blijkt uit eerdere conclusies en producties en dat FortisEffect c.s. zeer uitvoerige bewijsaanbiedingen hebben gedaan brengen niet met zich dat de Staat c.s. zich er door middel van de onderhavige vorderingen niet tegen zouden mogen verzetten dat FortisEffect c.s. zich in appel beroepen op verklaringen die – volgens de Staat c.s. – op grond van het bepaalde in art. 30 WPE 2008 niet als bewijs mogen worden gebruikt. Hierbij is niet van belang of, zoals FortisEffect c.s. stellen en de Staat c.s. betwisten, die verklaringen slechts aanvullend, ondersteunend en slechts van ondergeschikt belang zijn en of het voor de Staat c.s. mogelijk is zich tegen de vorderingen in de hoofdzaak te verweren zonder zelf een beroep op de bewuste verklaringen te doen. Het door FortisEffect c.s. gedane beroep op misbruik van recht, waarmee zij kennelijk het oog hebben op misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek, is onvoldoende toegelicht en wordt reeds daarom verworpen.
2.5. Anders dan FortisEffect c.s. betogen, kan niet worden gezegd dat de Staat c.s. hun onderhavige incidentele vorderingen onnodig laat hebben ingesteld, daarmee het geding op onredelijke wijze hebben vertraagd en aldus in strijd hebben gehandeld met een goede procesorde. Geen rechtsregel staat er immers aan in de weg dat de Staat c.s. in plaats van hun memories van antwoord in de hoofdzaak de onderhavige incidentele memories indienden, te minder omdat zij niet tegen de dag waarop zij deze memories namen peremptoir waren gesteld.
2.6. Gezien de aard en inhoud van de onderhavige incidentele vorderingen, in het bijzonder die welke strekt tot aanpassing van de memorie van grieven, is het hof – anders dan FortisEffect c.s. voorts betogen – van oordeel dat daarop eerst en vooraf dient te worden beslist in de zin van art. 209 Rv en niet pas bij gelegenheid van een uitspraak in de hoofdzaak. Immers, als thans niet in het incident wordt beslist, zullen de Staat c.s. in de hoofdzaak hebben te reageren op de memorie van grieven zoals door FortisEffect c.s. ingediend, wat zij nu juist door middel van hun onderhavige incidentele vorderingen willen voorkomen. Anders geformuleerd: indien niet eerst en vooraf in het incident wordt beslist, worden de desbetreffende vorderingen (zeker die tot schoning van de memorie van grieven) zinledig – immers door de feiten achterhaald - en wordt spreekwoordelijk het paard achter de wagen gespannen. Het hof acht het zojuist aangegeven belang van de Staat c.s. zwaarwegender dan dat van FortisEffect c.s. bij aanstonds doorprocederen. De in verband hiermee ontstane vertra-ging van het geding acht het hof bovendien niet onredelijk. Dat de Staat c.s. in de hoofdzaak nog mogen antwoorden, waarvan het hof zojuist uitging, zal hierna – 3.2 – nader aan de orde komen.
2.7. De tussenconclusie is dat alle formele verweren van FortisEffect c.s. worden verworpen en dat de Staat c.s. in hun incidentele vorderingen kunnen worden ontvangen. Inhoudelijk oordeelt het hof over die vorderingen als volgt.
2.8. Het hof laat thans in het midden of in deze zaak sprake is van strijd met art. 30 WPE 2008. Ook indien geoordeeld moet worden dat FortisEffect c.s. op vordering van de Commissie De Wit afgelegde verklaringen als bewijs heeft gebruikt in de zin van art. 30 WPE 2008, is het immers aan de rechter in de hoofdzaak om daaraan al dan niet consequenties te verbinden. Bovendien is in het recht geen steun of aanknopingspunt te vinden voor de gedachte dat de rechter bevoegd is een procespartij instructies te geven over de inhoud van haar processtukken. Reeds op die gronden zal de vordering tot schoning van de memorie van grieven, als onder 1.3 weergegeven, worden afgewezen, terwijl deze vordering bovendien te algemeen en te onbepaald is en (controle op) de naleving daarvan praktisch onmogelijk is. De gevorderde verklaring voor recht stuit erop af dat, indien geoordeeld zou worden dat FortisEffect c.s. op vordering van de Commissie De Wit afgelegde verklaringen als bewijs heeft gebruikt in de zin van art. 30 WPE 2008, daarmee nog niet geoordeeld kan worden dat “de memorie van grieven” in strijd is met art. 30 WPE 2008 althans met “het recht”. Genoemd wetsartikel behelst immers niets meer dan dat dergelijke verklaringen niet als bewijs mogen worden gebruikt. Afgezien daarvan is ook deze vordering overigens te algemeen en te onbepaald.
2.9. Het argument van de Staat c.s. dat zij – als hun incidentele vorderingen niet worden toegewezen - niet op de memorie van grieven kunnen reageren zonder hetzij zelf – in strijd met art. 30 WPE 2008 – een beroep op die verslagen te doen hetzij de onjuistheid of onevenwichtigheid van die informatie niet met een beroep op die verslagen te kunnen aantonen, kan – wat daarvan verder zij - aan het voorgaande niet afdoen. Overigens is het aan de Staat c.s. hun wijze van het voeren van verweer te kiezen en is het vervolgens aan de rechter in de hoofdzaak om, indien hij van oordeel is dat de Staat c.s. op vordering van de Commissie De Wit afgelegde verklaringen als bewijs heeft gebruikt in de zin van art. 30 WPE 2008, daaraan aan al dan niet consequenties te verbinden.
2.10. De conclusie is dat de incidentele vorderingen zullen worden afgewezen. De Staat c.s. zullen, als in het ongelijk gestelde partij, bij het eindarrest in de hoofdzaak in de kosten van het incident worden verwezen, welke kosten aan de zijde van FortisEffect c.s. worden begroot op € 1.788,=.
3. In de hoofdzaak voorts:
3.1. FortisEffect c.s. hebben, zoals onder 1.4 vermeld, gevorderd dat het hof zal bepalen dat de Staat c.s. niet meer in de gelegenheid zullen worden gesteld een memorie van antwoord in de hoofdzaak te nemen of een andere proceshandeling te verrichten en worden geacht hun stellingen te hebben prijsgegeven, alsmede, dat arrest in de hoofdzaak zal worden gewezen. Zij stellen hiertoe met een beroep op HR 2 maart 2012, NJ 2012/158, kort gezegd, dat de Staat c.s. in de hoofdzaak ten onrechte niet van antwoord hebben gediend door ongegronde incidentele vorderingen in te stellen en daarom niet de mogelijkheid moeten hebben alsnog van antwoord te dienen.
3.2. Deze vordering zal niet worden gehonoreerd. Nu het hier om een incident gaat waarop – zoals het hof onder 2.6 heeft geoordeeld - “eerst en vooraf” diende te worden beslist, stond het de Staat c.s. vrij om in plaats van het dienen van antwoord in de hoofdzaak de onderhavige incidentele vorderingen in te stellen en kan niet worden gezegd dat zij in de hoofdzaak ten onrechte niet van antwoord hebben gediend. Bovendien stonden de Staat c.s. op de datum waarop zij de incidentele memories namen, 24 april 2012, niet peremptoir, zodat zij op die dag ook niet de laatste gelegenheid hadden van antwoord te dienen. De zaak zal daarom naar de rol worden verwezen voor memories van antwoord aan de zijde van de Staat c.s.
3.3. Mede gezien het desbetreffende verzoek van de Staat c.s. en ondanks het daartegen door FortisEffect c.s. gemaakte bezwaar ziet het hof aanleiding tussentijds beroep in cassatie van dit arrest open te stellen.
4. De beslissing
Het hof:
in het incident:
wijst de vorderingen af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan totdat in de hoofdzaak eindarrest zal worden gewezen;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 4 december 2012 voor het nemen van de memories van antwoord door de Staat c.s.;
houdt iedere verdere beslissing aan;
en voorts:
bepaalt dat van dit arrest reeds nu beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, S.F. Schütz en C. Uriot, en is in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2012 door de rolraadsheer.