ECLI:NL:GHARL:2015:853

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
200.139.156
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in hoger beroep betreffende vernietiging eindvonnis na tussentijds appel

In deze zaak gaat het om een incident in hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een eindvonnis van de kantonrechter. Het eindvonnis, dat op 4 september 2013 is gewezen, veroordeelt [appellant] tot betaling van € 100.000,00 aan [geïntimeerde] en is gegeven na een tussenvonnis van 8 mei 2013 waarin de kantonrechter oordeelde dat de gedragingen van [appellant] als ontoelaatbare concurrentie moeten worden aangemerkt. Na het instellen van hoger beroep tegen het tussenvonnis, heeft [appellant] in het incident gevorderd dat het hof het eindvonnis nietig verklaart, althans vernietigt, en de zaak terugverwijst naar de kantonrechter. Het hof heeft overwogen dat het eindvonnis is gewezen tijdens een schorsing van de procedure, maar dat dit vonnis niet van rechtswege nietig is. De vraag of [appellant] belang heeft bij vernietiging van het eindvonnis wordt ook besproken, aangezien dit zou leiden tot een terugverwijzing naar de rechtbank en mogelijk opnieuw hoger beroep. Het hof heeft besloten de zaak aan te houden voor een uitlating van partijen over de gevolgen van een eventuele bekrachtiging van het tussenvonnis voor de primaire vordering in het incident.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.139.156
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 496161)
arrest van de derde kamer van 10 februari 2015
in het incident in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaatsnaam],
appellant,
eiser in het incident,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. S.J.E. van Bergen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde],
gevestigd te [plaatsnaam],
geïntimeerde,
verweerster in het incident,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M. Hissink.

1.Het geding in de hoofdzaak en in het incident

1.1.
Voor het verloop van het geding in de hoofdzaak in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 8 mei 2013 en 4 september 2013 die de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team handel en kanton, zittingsplaats Zutphen), heeft gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.
1.2.
In het tussenvonnis van 8 mei 2013 heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat de gedragingen van [appellant] moeten worden aangemerkt als ontoelaatbare concurrentie, althans als onrechtmatige gedragingen jegens [geïntimeerde], en dat [appellant] in beginsel aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door [geïntimeerde] geleden schade. Voorts heeft de kantonrechter [geïntimeerde] opgedragen om bij akte de causaliteit en de hoogte van de door haar gestelde schade nader te onderbouwen en toe te lichten. Van dit vonnis is tussentijds hoger beroep opengesteld.
[appellant] is bij exploot van 7 augustus 2013 bij dit hof in hoger beroep gekomen van het tussenvonnis van 8 mei 2013. Het hoger beroep van voornoemd vonnis is bij het hof bekend onder zaaknummer 200.133.391.
1.3.
Op 4 september 2013 heeft de kantonrechter een eindvonnis gewezen, waarbij hij [appellant] heeft veroordeeld om aan [geïntimeerde] te voldoen een bedrag van € 100.000,00, vermeerderd met wettelijke rente. Voorts heeft de kantonrechter [appellant] in de proces- en nakosten veroordeeld.
1.4.
In de onderhavige zaak met zaaknummer 200.139.156 heeft [appellant] bij exploot van
13 december 2013 [geïntimeerde] aangezegd van het eindvonnis van 4 september 2013 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof. Op verzoek van [geïntimeerde] is op 13 december 2013 een anticipatie-exploot uitgebracht.
1.5.
Op de roldatum 18 februari 2014 heeft [appellant] een incidentele vordering, tevens houdende memorie van grieven bij dit hof ingediend.
Hij heeft in het incident gevorderd dat het hof:
- primair: het bestreden eindvonnis nietig zal verklaren, althans zal vernietigen en de zaak ter verdere behandeling zal terugwijzen naar de kantonrechter;
- subsidiair: de procedure in de onderhavige zaak zal aanhouden dan wel schorsen totdat het hof een eindarrest heeft gewezen in de zaak met zaaknummer 200.133.391;
- meer subsidiair: de voeging zal bevelen van de onderhavige procedure met die met zaaknummer 200.133.391.
1.6.
Bij memorie van antwoord in het incident heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd. Zij heeft geconcludeerd dat het hof [appellant] ter zake van de gevorderde nietigverklaring/vernietiging en de schorsing van de procedure niet-ontvankelijk zal verklaren, althans deze vorderingen zal afwijzen. Wat betreft de gevorderde (rol)voeging en de aanhouding van de procedure totdat in de zaak met zaaknummer 200.133.391 een eindarrest is gewezen, refereert [geïntimeerde] zich aan het oordeel van het hof.
1.7.
Vervolgens hebben partijen de processtukken aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest in het incident.

2.De motivering van de beslissing in het incident

2.1.
Ook niet in de wet geregelde incidentele vorderingen, zoals deze, kunnen in een incident ter beoordeling worden voorgelegd, zij het dat dan niet zonder meer aanspraak bestaat op een voorafgaande behandeling en beoordeling daarvan (zie HR 2 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8176).
2.2.
[appellant] vordert in het incident primair nietigverklaring, althans vernietiging van het eindvonnis van de kantonrechter, gevolgd door terugwijzing. Aan die vordering legt hij ten grondslag dat het eindvonnis na het instellen van hoger beroep tegen het tussenvonnis, en dus op een moment dat de procedure was geschorst, is gewezen.
2.3.
Hierover wordt als volgt overwogen. Op 7 augustus 2013 is hoger beroep ingesteld tegen het tussenvonnis. Het instellen van hoger beroep tegen een tussenvonnis schorst ingevolge artikel 350 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de tenuitvoerlegging daarvan en dus de voortgang van de procedure in eerste aanleg. Tijdens de schorsing verrichte processuele partijhandelingen in eerste aanleg zijn nietig. De na het tussenvonnis in eerste aanleg genomen nadere akte van [geïntimeerde] van 29 mei 2013 en de nadere antwoordakte van [appellant] van 24 juli 2013 zijn echter genomen toen er (nog) geen hoger beroep aanhangig was gemaakt en toen de procedure dus (nog) niet was geschorst. Deze procesverrichtingen zijn derhalve niet nietig. De kantonrechter heeft het eindvonnis van 4 september 2013 wél gewezen nadat de procedure was geschorst. Een vonnis dat is gewezen tijdens een schorsing is echter niet van rechtswege nietig, maar heeft rechtskracht zolang het niet op grond van de aanwending van daartegen gerichte rechtsmiddelen is vernietigd (HR 27 november 1981, ECLI:NL: HR:1981:AG4275).
2.4.
[geïntimeerde] betoogt dat uit artikel 350 Rv volgt dat het vonnis niet vernietigbaar is indien de processuele partijverrichtingen niet nietig zijn. Hier lijkt [geïntimeerde] aan te sluiten bij artikel 30 Faillissementswet. Die vergelijking gaat echter niet op. Het doel van de schorsing (van rechtswege) van de procedure tijdens faillissement is een andere dan het doel van de schorsing van de procedure wegens het instellen van een rechtsmiddel, te weten het bieden van de mogelijkheid van vaststelling van de verplichtingen van de failliet ter verificatievergadering. De strekking van de schorsende werking van de procedure na tussentijds appel volgt uit de goede procesorde, en is het voorkomen van tegenstrijdige uitspraken en andere ongewenste complicaties. Daarmee strookt ook dat het tussenvonnis uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard, waardoor de schorsende werking van het tussentijds hoger beroep vervalt (zie HR 29 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS8913). De strekking van artikel 350 Rv brengt dan ook mee dat een vonnis, gewezen nadat tussentijds hoger beroep was ingesteld doch op basis van geldige partijverrichtingen, vernietigbaar is.
2.5.
De vraag doet zich wel voor of [appellant], in de situatie dat het tussenvonnis zou worden bekrachtigd, belang heeft bij vernietiging van het eindvonnis. Indien het tussenvonnis wordt bekrachtigd, zal vernietiging van het eindvonnis er immers toe leiden dat de zaak op de voet van artikel 355 Rv wordt teruggewezen naar de rechtbank, waarna de rechtbank wederom vonnis zal moeten wijzen, in beginsel op basis van de reeds op 29 mei 2013 en 24 juli 2013 genomen aktes. Om het dan te wijzen vonnis in hoger beroep aan de orde te kunnen stellen, zal dan opnieuw hoger beroep moeten worden ingesteld.
2.6.
Bij arrest van heden wordt in de parallelzaak (het hoger beroep van het tussenvonnis) een tussenarrest met een bewijsopdracht gewezen. Aangenomen moet worden dat er nog enige tijd overheen zal gaan voordat duidelijk is of het tussenvonnis wordt bekrachtigd of vernietigd. Daarin ziet het hof aanleiding de partijen in dit incident reeds thans de gelegenheid te geven zich uit te laten over de gevolgen van een eventuele bekrachtiging van het tussenvonnis voor de primaire vordering in dit incident. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

Het hof, recht doende:
in het incident:
verwijst de zaak naar de rol van 10 maart 2015 voor een uitlating over hetgeen onder 2.6 is overwogen, [appellant] als eerste;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. van Loo, M.F.J.N. van Osch en A.E.B. ter Heide, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2015.