ECLI:NL:HR:2011:BU6507

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00311
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en toepassing verlaagd tarief op hardlooptrainingen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, die een naheffingsaanslag in de omzetbelasting heeft ontvangen over het tijdvak van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006. De Inspecteur handhaafde deze aanslag na bezwaar, waarna de Rechtbank te Arnhem het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld.

De Hoge Raad oordeelt dat belanghebbende, die hardlooptrainingen verzorgt, als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 moet worden aangemerkt. De trainingen beginnen en eindigen op een sportcomplex, waarbij de deelnemers gebruik maken van de aanwezige faciliteiten zoals kantine en kleedkamers. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie en concludeert dat de dienstverlening van belanghebbende valt onder de reikwijdte van post b.3 van tabel I van de Wet, die het verlaagde btw-tarief toepast op het verlenen van het recht gebruik te maken van sportaccommodaties.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de eerdere uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur. De naheffingsaanslag wordt vernietigd en de Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van griffierechten aan belanghebbende. Tevens worden de kosten van rechtsbijstand aan de zijde van belanghebbende vergoed. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 2 december 2011, na behandeling in raadkamer op 9 november 2011.

Uitspraak

Nr. 11/00311
2 december 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z(hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 december 2010, nr. 09/00228, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 08/2674) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende verzorgt tegen vergoeding hardlooptrainingen en is daarvoor ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). De hardlooptrainingen beginnen op een sportcomplex en eindigen daar ook. Het hardlopen zelf vindt plaats op de openbare weg, onder begeleiding van een trainer.
Voorafgaande aan de trainingen en na afloop daarvan maken de deelnemers gebruik van de op het sportcomplex aanwezige kantine, kleedkamers en douches. Belanghebbende draagt zorg ervoor dat tijdens de trainingen ten behoeve van de deelnemers een fysiotherapeut op het sportcomplex aanwezig is. Af en toe huurt belanghebbende de sporthal voor het houden van informatieavonden en zogeheten hardloopclinics in het kader van de door hem geboden trainingen.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de door belanghebbende verrichte prestaties niet kunnen worden aangemerkt als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening in de zin van post b.3 van de bij de Wet behorende tabel I (hierna: tabel I). Hiertegen keert zich het middel met een rechtsklacht.
3.3. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 10 augustus 2007, nr. 43169, LJN AZ3758, BNB 2007/277, moet post b.3 van tabel I zo worden uitgelegd dat de reikwijdte daarvan samenvalt met die van categorie 13 van Bijlage H bij de Zesde richtlijn, op grond waarvan de lidstaten het verlaagde btw-tarief mogen toepassen op het verlenen van 'het recht gebruik te maken van sportaccommodaties'. Buiten redelijke twijfel is hiervan sprake als de dienstverlening van een belastingplichtige bestaat uit het gelegenheid bieden een sport te beoefenen onder terbeschikkingstelling van een accommodatie.
In dit geval is hiervan sprake. Belanghebbende stelt in staat tot het beoefenen van de hardloopsport in georganiseerd verband en bezigt daartoe een - kennelijk door hem gehuurde - locatie van waaruit de deelnemers vertrekken en waar zij ook weer terugkomen en zich verzorgen, en waar de door belanghebbende verzorgde sportieve en paramedische begeleiding van de deelnemers plaatsvindt. Dit een en ander is aan te merken als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening in vorenbedoelde zin. Dat het eigenlijke sporten plaatsvindt op de - niet door belanghebbende ter beschikking gestelde - openbare weg, doet hieraan niet af.
Op grond van het vorenstaande slaagt het middel. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Blijkens de stukken van het geding was voor het Hof niet in geschil dat, zo de door belanghebbende verrichte prestaties onder post b.3 van tabel I vallen, de naheffingsaanslag moet worden vernietigd.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur,
vernietigt de naheffingsaanslag,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 448, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 223, en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 145, derhalve in totaal € 816,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is vastgesteld door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski in raadkamer van 9 november 2011 en op 2 december 2011 in het openbaar uitgesproken.