4.3Voor omzetbelastingdoeleinden geldt dat het begrip sport – bij gebreke van een definitie van dit begrip in BTW-richtlijn 2006 – moet worden bepaald in overeenstemming met de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis ervan en met inachtneming van de context waarin het wordt gebruikt.Volgens het Hof van Justitie duidt het begrip sport in de omgangstaal doorgaans op een lichamelijke activiteit of, met andere woorden, op een activiteit die wordt gekenmerkt door een niet te verwaarlozen lichamelijke component.Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie kan niet worden afgeleid dat het antwoord op de vraag of een activiteit als sport kan worden aangemerkt, ervan afhankelijk is of deze activiteit in wedstrijdverband of recreatief plaatsvindt, ook niet – anders dan waarvan het Hof is uitgegaan – uit het arrest Commissie/Nederland. In dat arrest oordeelde het Hof van Justitie dat de destijds in Nederland geldende vrijstelling voor de verhuur van lig- en bergplaatsen die zich uitstrekte tot vaartuigen die niet geschikt zijn voor de beoefening van sport, verder ging dan de vrijstelling van artikel 132, lid 1, letter m, van BTW-richtlijn 2006 toelaat, omdat een dergelijke verhuur niet een dienst betreft die nauw samenhangt met de beoefening van sport. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 21 februari 2013, Město Žamberk, C-18/12, ECLI:EU:C:2013:95, punten 24 en 25, volgt daarentegen dat ook recreatieve sportbeoefening, dat wil zeggen sportbeoefening die niet in georganiseerd (club)verband en/of niet op regelmatige basis wordt beoefend en die niet tot doel heeft aan sportcompetities deel te nemen, moet worden aangemerkt als de beoefening van sport in de zin van artikel 132, lid 1, letter m, van BTW-richtlijn 2006. Het begrip sport is een autonoom begrip van Unierecht.Het is niet voor redelijke twijfel vatbaar dat dit begrip in de context van punt 14 van Bijlage III van deze richtlijn en in die van artikel 132, lid 1, letter m, daarvan, op dezelfde wijze moet worden uitgelegd.
4.3.1Het Hof heeft – in cassatie niet bestreden – geoordeeld dat de dienstverlening van belanghebbende jegens de abonnementhouders bestaat uit het met gebruikmaking van de havenfaciliteiten ter beschikking stellen van zeiljachten en andere voor het zeilen benodigde (watersport)attributen en ook dat deze dienstverlening als zodanig voor de heffing van omzetbelasting één ondeelbare prestatie vormt. In die oordelen ligt als oordeel van het Hof besloten dat de abonnementhouder de aangeboden diensten gezamenlijk nodig heeft om te zeilen.
4.3.2Ervan uitgaande dat de door belanghebbende aangeboden dienstverlening als geheel genomen nodig is om de zeilsport te beoefenen, geeft het hiervoor in 3.3 weergegeven oordeel van het Hof dat post b.3 van Tabel I niet van toepassing kan zijn, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Zoals hiervoor in 4.2.2 is overwogen, kan van het gelegenheid geven tot sportbeoefening als bedoeld in post b.3 van Tabel I ook sprake zijn wanneer het eigenlijke sporten geheel of gedeeltelijk plaatsvindt op openbaar terrein, mits dit gepaard gaat met het ter beschikking stellen van een accommodatie die wordt gebruikt door de sporters met het oog op de voorbereiding voor het beoefenen van de sport en/of de afronding daarvan. De hiervoor in 2.5 bedoelde jachthavens met de aldaar beschikbare faciliteiten en het gebruik ervan door de abonnementhouders voorafgaand aan en na het zeilen, voldoen aan deze criteria. De middelen slagen in zoverre.
4.3.3Voor zover de middelen 1 en 2 zijn gericht tegen de hiervoor in 3.3, laatste volzin, en in 3.4 weergegeven oordelen van het Hof dat de kajuitjachten waarop de door belanghebbende aangeboden abonnementen zien, niet zijn ingericht of zijn bestemd voor sportbeoefening, en bovendien het gebruik ervan niet in alle gevallen is aan te merken als sportbeoefening, geldt het volgende. Uit de door het Hof vastgestelde feiten blijkt dat de kajuitjachten alle zeiljachten zijn. Naar van algemene bekendheid is, wordt van zeilers een niet te verwaarlozen lichamelijke activiteit gevergd, ook wanneer voor recreatieve doeleinden wordt gezeild. Het oordeel van het Hof dat de kajuitzeiljachten waarop de abonnementen zien, niet voor sportbeoefening worden gebruikt, geeft dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De middelen 1 en 2 voor het overige slagen ook.