Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
22 december 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorlopige machtiging op basis van de Wet Bopz. De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie aan de rechtbank Gelderland om een voorlopige machtiging te verlenen ten aanzien van de betrokkene. De rechtbank had op 22 juni 2017 de voorlopige machtiging verleend, maar de betrokkene heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld. De advocaat van de betrokkene voerde aan dat de geneeskundige verklaring, die aan het verzoek was gehecht, verouderd was en dat er sinds de datum van de verklaring verschillende feiten en omstandigheden waren gewijzigd.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank in haar beschikking onvoldoende had gemotiveerd waarom zij het verweer van de betrokkene, dat de geneeskundige verklaring verouderd was, niet had meegenomen in haar overwegingen. De Hoge Raad benadrukte dat op basis van artikel 5 lid 1 van de Wet Bopz de betrokkene 'kort tevoren' moet zijn onderzocht en dat de geneeskundige verklaring inzicht moet geven in de actuele situatie van de betrokkene. Aangezien de rechtbank geen aandacht had besteed aan de relevante feiten en omstandigheden die zich voordeden ten tijde van haar beslissing, verklaarde de Hoge Raad het cassatiemiddel gegrond.
De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank Gelderland en wees de zaak terug naar die rechtbank voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak onderstreept het belang van actuele en relevante medische informatie in procedures die betrekking hebben op de Wet Bopz.