ECLI:NL:HR:2017:3251

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
17/04515
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorlopige machtiging en onderzoekstermijn in het kader van de Wet Bopz

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorlopige machtiging op basis van de Wet Bopz. De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie aan de rechtbank Gelderland om een voorlopige machtiging te verlenen ten aanzien van de betrokkene. De rechtbank had op 22 juni 2017 de voorlopige machtiging verleend, maar de betrokkene heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld. De advocaat van de betrokkene voerde aan dat de geneeskundige verklaring, die aan het verzoek was gehecht, verouderd was en dat er sinds de datum van de verklaring verschillende feiten en omstandigheden waren gewijzigd.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank in haar beschikking onvoldoende had gemotiveerd waarom zij het verweer van de betrokkene, dat de geneeskundige verklaring verouderd was, niet had meegenomen in haar overwegingen. De Hoge Raad benadrukte dat op basis van artikel 5 lid 1 van de Wet Bopz de betrokkene 'kort tevoren' moet zijn onderzocht en dat de geneeskundige verklaring inzicht moet geven in de actuele situatie van de betrokkene. Aangezien de rechtbank geen aandacht had besteed aan de relevante feiten en omstandigheden die zich voordeden ten tijde van haar beslissing, verklaarde de Hoge Raad het cassatiemiddel gegrond.

De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank Gelderland en wees de zaak terug naar die rechtbank voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak onderstreept het belang van actuele en relevante medische informatie in procedures die betrekking hebben op de Wet Bopz.

Uitspraak

22 december 2017
Eerste Kamer
17/04515
TT/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE BIJ HET ARRONDISSEMENTSPARKET OOST-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/05/318004/FA RK 17/973 van de rechtbank Gelderland van 22 juni 2017.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Gelderland.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een voorlopige machtiging te verlenen ten aanzien van betrokkene. Bij het verzoekschrift was onder meer een geneeskundige verklaring gevoegd van 28 maart 2017.
(ii) De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 19 april 2017. De behandeling is toen aangehouden en is voortgezet op 22 juni 2017. Daarbij waren onder meer betrokkene en zijn advocaat aanwezig.
(iii) De advocaat heeft blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 juni 2017 aangevoerd dat de geneeskundige verklaring verouderd is en heeft erop gewezen dat verschillende feiten en omstandigheden sinds 29 maart 2017 waren gewijzigd.
3.2
De rechtbank heeft de verzochte machtiging verleend.
3.3.1
Onderdeel 1.2 van het middel klaagt dat de rechtbank in haar beschikking ten onrechte is voorbijgegaan aan het verweer dat de geneeskundige verklaring verouderd is, althans haar beschikking onvoldoende heeft gemotiveerd.
3.3.2
Art. 5 lid 1 Wet Bopz houdt onder meer in dat de betrokkene ‘kort tevoren’ moet zijn onderzocht en dat de geneeskundige verklaring inzicht verschaft in de actuele situatie van de betrokkene. De rechter dient derhalve te oordelen op basis van de feiten en omstandigheden die zich voordoen ten tijde van zijn beslissing (vgl. HR 23 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9346). Nu de rechtbank in haar beschikking geen aandacht heeft besteed aan het hiervoor in 3.1 onder (iii) genoemde verweer en de daar bedoelde feiten en omstandigheden, is onderdeel 1.2 gegrond. Onderdeel 1.1 behoeft geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 22 juni 2017;
wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
22 december 2017.