ECLI:NL:HR:2007:BB3193
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Internationale kinderontvoering en teruggeleiding van minderjarige kinderen
In deze zaak gaat het om een verzoek tot cassatie van de moeder in het kader van internationale kinderontvoering. De Hoge Raad behandelt de zaak naar aanleiding van een eerdere beschikking van 20 oktober 2006, waarin de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam werd vernietigd. De moeder had in eerste instantie verzocht om de teruggeleiding van haar minderjarige kind, dat zich in Hawaï bevond, naar Nederland. Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft op 7 februari 2007 de beschikking van de rechtbank Amsterdam vernietigd en de teruggeleiding van het kind gelast. De moeder heeft hiertegen cassatie ingesteld, waarbij de Centrale Autoriteit, die optreedt namens de vader, verzocht heeft het beroep te verwerpen.
De Hoge Raad overweegt dat de enkele omstandigheid dat het kind in Nederland geworteld is, niet voldoende is om de teruggeleiding te weigeren. De Hoge Raad verwijst naar de relevante artikelen van het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV), die stellen dat de terugkeer van een kind alleen kan worden geweigerd als er meer dan een jaar is verstreken sinds de ongeoorloofde overbrenging. Dit is in dit geval niet aan de orde. De Hoge Raad concludeert dat de argumenten van de moeder, waaronder een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), niet opwegen tegen de verplichtingen die voortvloeien uit het HKOV.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de moeder en bevestigt de beslissing van het gerechtshof tot teruggeleiding van het kind naar Hawaï. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om de bepalingen van het HKOV te respecteren, zelfs wanneer er argumenten zijn die pleiten voor het belang van het kind in de nieuwe omgeving.