ECLI:NL:GHDHA:2020:2020
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Internationale kinderontvoering en rechtsmacht bij teruggeleidingsverzoek naar niet-verdragsland
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, betreft het een hoger beroep in een internationale kinderontvoeringskwestie. De vader, wonende in de Verenigde Arabische Emiraten, heeft de minderjarigen op 17 oktober 2019 meegenomen naar dat land, waarna zij niet meer naar Nederland zijn teruggekeerd. De moeder, die met de kinderen in Nederland verbleef, heeft op 31 augustus 2020 hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de terugkeer van de minderjarigen naar Nederland was gelast. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om het verzoek tot teruggeleiding te behandelen, ondanks dat de Verenigde Arabische Emiraten geen partij zijn bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag. Het hof heeft het toetsingskader van het verdrag als richtlijn genomen, maar ook ruimte gelaten voor afwijkingen in niet-verdragsgevallen.
Tijdens de mondelinge behandeling is de vraag aan de orde gekomen of de minderjarigen zich verzetten tegen hun terugkeer naar Nederland. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarigen, hoewel zij negatieve ervaringen met de moeder in Nederland hebben, niet in een zodanige mate verzet hebben getoond dat dit de teruggeleiding kan blokkeren. De vader heeft verschillende gronden aangevoerd om de teruggeleiding te weigeren, waaronder zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de moeder, maar het hof heeft deze gronden niet overtuigend geacht. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en de terugkeer van de minderjarigen naar Nederland gelast, met een termijn tot uiterlijk 2 november 2020.