ECLI:NL:HR:2006:AY8774
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Internationale kinderontvoeringszaak met betrekking tot de teruggeleiding van een minderjarig kind naar Hawaï
In deze zaak gaat het om de ongeoorloofde overbrenging van een minderjarig kind, geboren op [geboortedatum] 2002, uit Hawaï (VS) door de moeder. De Centrale Autoriteit, handelend namens de vader, heeft de rechtbank verzocht de moeder te gelasten het kind terug te brengen naar Hawaï. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, maar de moeder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof te Amsterdam heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de Centrale Autoriteit afgewezen, waarbij het hof oordeelde dat er een reëel gevaar bestond voor strafvervolging van de moeder in de VS, wat zou leiden tot langdurige scheiding van het kind.
De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd door de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1, aanhef en onder b, van het Haags Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen restrictief toe te passen. De Hoge Raad benadrukte dat de rechter zich moet onthouden van een oordeel over gezags- en omgangsrechten en dat de moeder de bijzondere omstandigheden die haar beroep op de weigeringsgrond onderbouwen, aannemelijk moet maken.
De uitspraak van de Hoge Raad onderstreept het belang van de onmiddellijke terugkeer van kinderen die in strijd met een bestaand gezagsrecht zijn overgebracht, en bevestigt dat de belangen van het kind voorop moeten staan in dergelijke zaken. De Centrale Autoriteit heeft een belangrijke rol in het informeren van de rechter over de omstandigheden, maar de bewijslast ligt bij de moeder.