ECLI:NL:HR:2007:AZ8743
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- E.J. Numann
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Huurrecht en aansprakelijkheid van de huurder voor gedragingen van derden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 juni 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Woningstichting Land van Rode en een huurster. De eiseres, Woningstichting Land van Rode, had de huurster gedagvaard om vaststelling te verkrijgen van het tijdstip waarop de huurovereenkomst zou eindigen, alsmede om ontruiming van het gehuurde. De vordering was gebaseerd op het feit dat de zoon van de huurster de huismeester had mishandeld, wat volgens de verhuurder zou leiden tot een beëindiging van de huurovereenkomst op grond van art. 7A:1623c oud BW, dat de verplichting van de huurder om zich als een goed huurder te gedragen regelt.
De kantonrechter had de vordering afgewezen, en het gerechtshof te 's-Hertogenbosch had deze beslissing bekrachtigd. De Hoge Raad oordeelde dat de verhuurder niet kon aantonen dat de huurster zich niet als een goed huurder had gedragen, aangezien zij niet op de hoogte was van de mishandeling door haar zoon en er geen eerdere incidenten waren geweest. De Hoge Raad benadrukte dat de aansprakelijkheid van de huurder voor gedragingen van derden niet automatisch leidt tot beëindiging van de huurovereenkomst, tenzij er een voldoende verband is tussen de gedragingen en het gebruik van het gehuurde.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de verhuurder en oordeelde dat de kosten van het geding in cassatie voor rekening van de verhuurder komen. Dit arrest verduidelijkt de reikwijdte van de aansprakelijkheid van huurders voor gedragingen van derden en de voorwaarden waaronder een verhuurder een huurovereenkomst kan beëindigen.