Uitspraak
kantoorhoudende te Maastricht,
kantoorhoudende te Venlo,
gevestigd te Meerssen,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Uitgangspunten in cassatie
De wettelijke regeling voor de afsplitsing is dezelfde als die voor een zuivere splitsing. HoewelRichtlijn 82/891/EEG van de Raad van 17 december 1982 betreffende splitsingen van naamloze vennootschappen (hierna: de Zesde Richtlijn) slechts ziet op de zuivere splitsing van een naamloze vennootschap, dient Titel 7 van Boek 2 BW – gebaseerd op de Zesde Richtlijn – ook wat betreft de afsplitsing te worden geïnterpreteerd aan de hand van de Zesde Richtlijn. (rov. 4.11) De Zesde Richtlijn verlangt een balans tussen de bescherming van schuldeisers enerzijds en het waarborgen van de rechtszekerheid anderzijds. De Zesde Richtlijn laat de lidstaten de vrijheid om vernietiging van een splitsing op andere gronden dan het door de Zesde Richtlijn en Titel 7 van Boek 2 BW bestreken preventieve toezicht mogelijk te maken. (rov. 4.12) De bewoordingen van art. 2:334u BW wijzen op een exclusieve regeling voor de vernietiging van een splitsing. In de totstandkomingsgeschiedenis van de art. 2:334a e.v. BW valt geen steun te vinden voor het standpunt dat niet bedoeld is de mogelijkheid van vernietiging op grond van de pauliana uit te sluiten. Veeleer kan daaruit worden opgemaakt dat de wetgever bewust heeft gekozen voor een zeer beperkte vernietigingsregeling. (rov. 4.13) Ondanks dat de wetgever de moeilijke positie van de schuldeisers onder ogen heeft gezien, heeft deze de door Titel 7 van Boek 2 BW geboden bescherming van de schuldeisers afdoende geacht (rov. 4.14). Art. 2:334u BW regelt daarom exclusief op welke gronden een splitsing kan worden vernietigd. Daar behoort de pauliana niet toe. Het door de curatoren gedane beroep op vernietiging van de splitsing (enkel gegrond op art. 42 Fw) heeft derhalve geen rechtskracht, zodat van de rechtsgeldigheid van de onderhavige splitsingen moet worden uitgegaan. Dat brengt met zich dat de grondslag aan het door de curatoren in conventie gevoerde verweer en aan hun in reconventie ingestelde vordering is komen te ontvallen. (rov. 4.16)
4.Beoordeling van het middel in het principale beroep
De wetgever heeft art. 2:334a e.v. BW zo opgezet dat de kans dat een splitsing aan vernietiging blootstaat zoveel mogelijk is beperkt, waarbij in aanmerking is genomen dat de gevolgen van vernietiging van een splitsing zeer ingrijpend zijn (Kamerstukken II, 1995-1996, 24 702, B, p. 7).
De rechter kan een splitsing slechts in vier situaties vernietigen (lid 1). Een niet door de rechter vernietigde splitsing is geldig (lid 2). De bevoegdheid tot het instellen van de vordering tot vernietiging vervalt in ieder geval door verloop van zes maanden na de nederlegging van de akte van splitsing ten kantore van de openbare registers van de woonplaatsen van de verkrijgende rechtspersonen en de gesplitste rechtspersoon (lid 3). De rechter vernietigt een splitsing niet indien de reeds ingetreden gevolgen van de splitsing bezwaarlijk ongedaan kunnen worden gemaakt (lid 4).
6.Proceskosten in cassatie
7.Beslissing
20 december 2013.