ECLI:NL:HR:2003:AI0366

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R03/032HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoge Raad vernietigt beschikking gerechtshof inzake kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de hoogte van de kinderalimentatie na een echtscheiding. De vrouw had in eerste instantie de rechtbank Amsterdam verzocht om echtscheiding en om de man te veroordelen tot betaling van een bijdrage van ƒ 1.000,-- per kind per maand voor de verzorging en opvoeding van hun twee kinderen. De man voerde geen verweer tegen de echtscheiding, maar bestreed de hoogte van de alimentatie en vroeg deze vast te stellen op ƒ 250,-- per kind per maand. De rechtbank sprak op 4 juli 2001 de echtscheiding uit en bepaalde de alimentatie op ƒ 800,-- per kind per maand. De man ging in hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam, dat op 28 november 2002 de alimentatie verhoogde naar ƒ 1.000,-- per kind per maand. De man stelde cassatie in, waarbij hij aanvoerde dat het hof de alimentatie onbegrijpelijk had gemotiveerd. De Hoge Raad oordeelde dat de motivering van het hof onvoldoende inzicht gaf in de gedachtegang achter de beslissing, waardoor de uitspraak niet controleerbaar en aanvaardbaar was. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing.

Uitspraak

10 oktober 2003
Eerste Kamer
Rek.nr. R03/032HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
[De vrouw], wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. K.T.B. Salomons.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 15 maart 1999 ter griffie van de rechtbank te Amsterdam ingediend verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot die rechtbank en verzocht echtscheiding tussen haar en verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - uit te spreken en - voor zover in cassatie nog van belang - de man te veroordelen tot betaling van een bijdrage van ƒ 1.000,-- per kind per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van de twee kinderen van partijen: [de dochter], geboren op 25 september 1987, en [de zoon], geboren op 25 april 1989.
De man heeft geen verweer gevoerd tegen het echtscheidingsverzoek, doch wel het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bestreden en verzocht deze bijdrage vast te stellen op ƒ 250,-- per kind per maand.
De rechtbank heeft bij beschikking van 4 juli 2001 echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de bijdrage in de verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald op ƒ 800,-- per kind per maand, en het meer of anders hieromtrent verzochte afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de man, wat betreft de vaststelling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Hij heeft het hof verzocht deze bijdrage te bepalen op ƒ 325,50 per kind per maand.
Bij beschikking van 28 november 2002 heeft het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigd en de bijdrage die de man moet betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van de twee kinderen met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking bepaald op ƒ 1.000,-- per kind per maand.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de man heeft bij brief van 11 juli 2003 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Partijen zijn gehuwd op 7 augustus 1987. Tussen hen is bij beschikking van 4 juli 2001 echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 6 september 2001 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De uit hun huwelijk geboren kinderen - hiervoor onder 1 genoemd - waren ten tijde van de bestreden beschikking allebei nog minderjarig.
3.2 In dit geding is uitsluitend nog de hoogte van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van belang, tot voldoening waarvan de man in de bestreden beschikking is veroordeeld. Het procesverloop dienaangaande is als volgt geweest.
Zoals hiervoor onder 1 is vermeld heeft de vrouw in haar inleidend verzoekschrift verzocht te bepalen dat de man zal worden veroordeeld aan haar als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, een bedrag van ƒ 1.000,-- per maand per kind te voldoen. De man verzocht primair dat de kinderen aan hem zouden worden toegewezen maar bestreed subsidiair, voor het geval de kinderen aan de vrouw zouden worden toevertrouwd, de hoogte van de door de vrouw verzochte bijdrage. Met name betwistte hij een door de vrouw gestelde post van ƒ 8.400,-- voor oppasmoeders/huishoudelijke hulp.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 4 juli 2001 overwogen dat het eigen aandeel in de kosten van de minderjarige kinderen van partijen ongeveer ƒ 2.500,-- per maand bedraagt en dat deze behoefte van de kinderen over partijen dient te worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. De rechtbank verwees daartoe naar de meest recente in Trema gepubliceerde "Tabel eigen aandeel van kosten van kinderen".
In hoger beroep heeft de man met grief I gesteld dat de rechtbank in het zojuist genoemde bedrag van ƒ 2.500,-- kennelijk mede de door de vrouw gestelde post van ƒ 8.400,-- aan oppaskosten heeft meegenomen. Blijkens het rapport van de werkgroep alimentatienormen dat als bijlage 1 is gevoegd bij het Tremarapport 2001, is immers het eigen aandeel van ouders, die een gezamenlijk netto-inkomen hebben als hier aan de orde, in de kosten van de kinderen te stellen op ƒ 1.620,-- per maand. Volgens de man heeft de rechtbank de post van ƒ 8.400,-- echter ten onrechte meegenomen bij de berekening van de behoefte van de kinderen aan een bijdrage in hun levensonderhoud.
De vrouw heeft in haar memorie van antwoord/incidenteel appèl gesteld dat ook naar haar mening de zojuist bedoelde post door de rechtbank is verdisconteerd in het door de man te betalen bedrag aan kinderalimentatie. Zij heeft tevens volhard in haar standpunt dat de kinderen behoefte hebben aan de in haar inleidend verzoekschrift gestelde post ter zake van oppaskosten van ƒ 8.400,--.
In rov. 3.3 van zijn bestreden beschikking heeft het hof dit geschilpunt beslist ten gunste van de man met als motivering dat door de moeder onvoldoende is aangetoond dat deze kosten, voorzover niet reeds in de gebruikelijke normen voor kosten van kinderen begrepen, worden gemaakt.
Het middel voert in de kern aan dat in dit licht onbegrijpelijk is dat het hof de man niettemin heeft veroordeeld een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen van ƒ 1.000,-- per kind per maand. Het door het hof niet-toewijsbaar geachte bedrag van ƒ 8.400,-- komt immers neer op een bedrag van ƒ 700,-- per maand. In aanmerking genomen dat de rechtbank de totale behoefte van beide kinderen heeft gesteld op een bedrag van ƒ 2.500,-- per maand, waartegen geen van beide partijen heeft geappelleerd, is zonder nadere motivering onbegrijpelijk op welke grond het hof de totale bijdrage van de man in het levensonderhoud van de kinderen heeft gesteld op een bedrag van - opgeteld - ƒ 2.000,--. Dit klemt temeer omdat de vrouw onbestreden heeft gelaten het oordeel van de rechtbank dat de totale behoefte van de kinderen over beide ouders naar rato van ieders draagkracht dient te worden verdeeld.
3.3 Bij de beoordeling van het middel stelt de Hoge Raad voorop dat weliswaar de taak van de cassatierechter bij het toetsen van de motivering van alimentatiebeschikkingen een beperkte is, maar dat ook voor deze beschikkingen geldt dat zij ten minste zodanig moeten worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geven in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang, om de beslissing zowel voor partijen als voor derden - in het geval van openstaan van hogere voorzieningen: de hogere rechter daaronder begrepen - controleerbaar en aanvaardbaar te maken (vgl. HR 4 juni 1993, nr. 15.096, NJ 1993, 659 en HR 29 juni 2001, R00/147, NJ 2001, 495). Hoe ver de motiveringsplicht van de rechter gaat, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoort mede het aan de beslissing ten grondslag liggende partijdebat.
Tegen deze achtergrond treft het middel doel. Het hof heeft zijn beslissing om de man te veroordelen tot - kort gezegd - een kinderalimentatie van ƒ 1.000,-- per kind per maand onbegrijpelijk gemotiveerd, nu het hof ervan is uitgegaan dat de totale behoefte van de kinderen aan een bijdrage in hun levensonderhoud per maand een bedrag van ƒ 2.500,-- beliep met dien verstande dat volgens de man, die daarin door het hof in het gelijk is gesteld, in dit bedrag ten onrechte een post van ƒ 700,-- per maand is verdisconteerd. Dit klemt temeer, zoals de man terecht heeft opgemerkt, in het licht van het feit dat de rechtbank onbestreden heeft overwogen dat de behoefte van de kinderen aan een bijdrage in hun levensonderhoud over beide ouders naar evenredigheid van hun draagkracht dient te worden verdeeld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 28 november 2002;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, A. Hammerstein, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 10 oktober 2003.