Uitspraak
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- een depotverzoek van TST waarvan per abuis door de griffie geen akte van depot is opgemaakt; de betreffende stukken (processtukken uit de procedure in hoger beroep met zaaknummer 200.145.580/01) zijn wel aan het dossier toegevoegd;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep met producties;
- de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep tevens akte in principaal hoger beroep;
- de akte in principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep met producties van TST;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] .
3.De beoordeling
“in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van TST tot de dag van deze uitspraak worden begroot op
“Graag verneem ik van u op korte termijn of uw cliënte bereid is een regeling te treffen inzake 1. het ‘positief contractsbelang en 2. tot betaling van het bedrag aan (proces)kosten als in de bijlage is opgenomen minus de daarop toe te passen toegewezen proceskosten.”.[geïntimeerde] heeft daarop met een mail van 14 juni 2012 als volgt gereageerd:
“Cliënte heeft volledig voldaan aan hetgeen waartoe zij door het hof is veroordeeld. Zij is uw cliënte derhalve niets meer verschuldigd. Bij gebreke aan een openstaande vordering van uw cliënte, kan van verrekening ook geen sprake zijn. Niet valt in te zien op grond waarvan cliënte nog met uw cliënte in onderhandeling zou moeten treden. Een eventuele procedure bij de Hoge Raad ziet cliënte met alle vertrouwen tegemoet. Mocht uw cliënte in cassatie gaan, dan zal zij het niet nalaten om eveneens cassatieberoep in te stellen, met voor uw cliënte alle risico’s van dien. Cliënte behoudt zich alle rechten en weren voor en kan niet worden geacht te hebben berust in het arrest.”.Het hof is van oordeel dat de reactie van [geïntimeerde] duidelijk is geweest, te weten dat zij niet van plan was om nog iets aan TST te betalen. Een ingebrekestelling was derhalve niet zinvol en dus ook niet noodzakelijk om het verzuim te doen intreden. De wettelijke rente is dus toewijsbaar vanaf 14 juni 2012. De wettelijke rente is niet vanaf een eerder moment toewijsbaar, dus niet reeds vanaf de vervaldata van de facturen (zoals TST primair vordert). TST diende de proceskosten uiterlijk op die data aan haar advocaat te voldoen, maar TST stelt niet dat zij toen reeds [geïntimeerde] heeft gesommeerd om die facturen voor haar te voldoen. Integendeel, het standpunt van TST is dat zij pas aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van de werkelijk door haar gemaakte proceskosten nadat het hof eindarrest had gewezen. Gelet op het voorgaande is niet van belang of TST met haar brief van 8 juni 2012 al dan niet een bijlage heeft meegestuurd waarin was opgenomen wat de hoogte was van de onderhavige werkelijk door TST gemaakte proceskosten.
“Indien en voor zover uw hof oordeelt dat het vonnis van de rechtbank onjuist is ten aanzien van de bovenmatigheid van de advocaatkosten van TST en die overwegingen en het vonnis van de rechtbank door u hof voor zover worden vernietigd, zal [geïntimeerde] incidenteel appelleren. Het incidenteel appel wordt derhalve voorwaardelijk ingesteld.”. Nu uit het voorgaande volgt dat de voorwaarde niet is vervuld, komt het hof niet toe aan de beoordeling van de grieven in incidenteel hoger beroep.