ECLI:NL:HR:2004:AO4098
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.L.M. Urlings
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Vergoeding kosten raadsman na beëindiging strafzaak zonder oplegging van straf
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2004 uitspraak gedaan over de vergoeding van kosten van een raadsman in het kader van het Wetboek van Strafvordering. De zaak betreft een gewezen verdachte die na afloop van zijn strafzaak overeenkwam met zijn raadsman om geen gebruik te maken van de verleende toevoeging. De vraag die centraal stond was of de kosten die de advocaat aan de gewezen verdachte in rekening bracht, als 'de kosten van een raadsman' konden worden aangemerkt volgens artikel 591a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelde dat dit niet het geval was. De wet voorziet niet in de mogelijkheid dat een raadsman die aan een verdachte was toegevoegd, na beëindiging van de zaak alsnog als gekozen raadsman kan worden beschouwd. Dit zou in strijd zijn met het systeem van rechtsbijstand aan verdachten. De Hoge Raad vernietigde de bestreden beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam, die een vergoeding had toegekend aan de gewezen verdachte, en stelde dat de kosten die de advocaat in rekening had gebracht niet als zodanig konden worden aangemerkt. De beslissing van de Hoge Raad heeft geen nadelige gevolgen voor de rechten van de partijen, aangezien de gewezen verdachte en zijn raadsman vrij waren om hun overeenkomst te sluiten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken en de wettelijke kaders rondom rechtsbijstand en de vergoeding van kosten in strafzaken.