ECLI:NL:GHARN:2006:BC7387

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AVNR 9330
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 20 maart 2006 uitspraak gedaan over een verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand in het kader van een strafzaak. De verzoeker, die eerder was vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten, had een verzoek ingediend op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. Dit verzoek was gericht aan de Raad voor Rechtsbijstand, die een voorwaardelijke toevoeging had verleend. Het hof oordeelde dat de voorwaardelijke toevoeging, zoals geregeld in artikel 31 van de Wet op de Rechtsbijstand, geen betrekking heeft op strafzaken. Dit werd onderbouwd met verwijzingen naar de wetsgeschiedenis en eerdere jurisprudentie, waaronder een uitspraak van de Hoge Raad van 15 juni 2004.

Het hof concludeerde dat de Raad voor de Rechtsbijstand ten onrechte een voorwaardelijke toevoeging had afgegeven, aangezien verzoeker voldeed aan de voorwaarden voor een definitieve toevoeging. Desondanks oordeelde het hof dat de kosten van de raadsvrouw voor de indiening en behandeling van het verzoek niet als ‘kosten van een raadsman’ in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering konden worden aangemerkt. Dit leidde tot de afwijzing van het verzoek om vergoeding van deze kosten.

De uitspraak benadrukt de scheiding tussen civiele en strafrechtelijke procedures met betrekking tot rechtsbijstand en de voorwaarden waaronder toevoegingen kunnen worden verleend. Het hof heeft de zaak behandeld in openbare raadkamer en heeft de advocaat-generaal en de verzoeker gehoord, waarbij de raadsvrouw ook aanwezig was. De beslissing van het hof is definitief en wijst het verzoek af.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
zitting houdende te
Arnhem
Pkn: 21-002831-04
Avnr: 9330
Het hof heeft gezien het op 11 april 2005 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van:
[naam verzoeker],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen verzoeker,
ingediend door mr. [naam raadsvrouw], advocaat te [plaatsnaam], strekkende tot toekenning van een vergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering voor de kosten van de raadsvrouw ter zake van de indiening en behandeling van een verzoekschrift ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 7 november 2005 en 20 februari 2006 de advocaat-generaal en verzoeker, bijgestaan door mr. [naam raadsvrouw] voornoemd.
Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder de conclusie van de advocaat-generaal.
OVERWEGINGEN
1. Bij in kracht van gewijsde gegaan arrest van het hof van 17 december 2004 is verzoeker vrijgesproken van het hem telastegelegde. De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
2. Het verzoekschrift is tijdig ingediend en is in zoverre ontvankelijk.
3. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot een getrapte beslissing, in die zin dat eerst op het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering wordt beslist, vervolgens de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand met betrekking tot de voorwaardelijke toevoeging wordt afgewacht en daarna op het verzoek om vergoeding van de kosten van de raadsvrouw wordt beslist.
4. De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar de voorwaardelijke toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand ter zake van het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering en naar het - bij toepassing van het gebruikelijke tarief per dag voor dagen in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht - te verwachten bedrag de verwachting uitgesproken dat de voorwaardelijke toevoeging zal worden ingetrokken, maar tevens aangevoerd dat de Raad voor Rechtsbijstand daarover eerst na de uitspraak van het hof zal beslissen en daarom gepersisteerd bij het verzoek.
5. Blijkens de overgelegde beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand te Amsterdam d.d. 17 maart 2005 is de voorwaardelijke toevoeging verleend:
“omdat de rechtsbijstand betrekking heeft op een aanmerkelijk belang. De Raad voor de Rechtsbijstand verleent geen definitieve toevoeging, indien na beëindiging van de zaak de financiële draagkracht zodanig is, dat deze de bij en krachtens artikel 34 van de Wrb gestelde grenzen overschrijdt. (artikel 31, lid 1 en 2, Wet op de Rechtsbijstand)”.
6. Op grond van de wetsgeschiedenis van de Wet op de rechtsbijstand moet het ervoor worden gehouden dat artikel 31 van die wet, waarin de voorwaardelijke toevoeging wordt geregeld, geen betrekking heeft op strafzaken (vgl. HR 15 juni 2004, NJ 2005, 5). Een voorwaardelijke toevoeging in strafzaken is dus niet mogelijk. Het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering heeft betrekking op een strafzaak en is een strafvorderlijke procedure. Dat betekent dat de Raad voor de Rechtsbijstand ter zake van dat verzoek ten onrechte een voorwaardelijke toevoeging heeft afgegeven. Nu verzoeker kennelijk voldoet aan de voorwaarden om voor toevoeging in aanmerking te komen, moet het ervoor worden gehouden dat aan verzoeker een definitieve toevoeging is verstrekt. Dat leidt tot de conclusie dat in dit geval de kosten van de raadsvrouw voor de indiening en behandeling van het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering niet als ‘kosten van een raadsman’ in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering zijn aan te merken. Het hof zal daarom het verzoek tot vergoeding van die kosten afwijzen.
BESCHIKKENDE
Het hof:
- Wijst het verzoek af;
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mr. E.A.K.G. Ruys, voorzitter,
in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 maart 2006.